ECLI:NL:CRVB:2018:697
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met stress en lichamelijke klachten. Appellant, die als proces operator/schoonmaker werkte, had zijn dienstverband op 1 april 2015 beëindigd en zich op 7 augustus 2015 ziek gemeld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant per 31 augustus 2015 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv had vervolgens besloten dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en er geen relevante medische stukken waren ingediend die het medisch oordeel konden ondermijnen. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij op de datum in geding niet arbeidsgeschikt was, omdat hij nog onder behandeling was en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was geweest.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen de klachten en beperkingen van appellant adequaat hadden meegewogen. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de extra aandacht en het werken volgens protocol geen reden waren om appellant ongeschikt te verklaren voor zijn werk. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant op 31 augustus 2015 in staat was zijn werk als schoonmaker te verrichten, aangezien dit werk niet als fors psychisch belastend werd beschouwd. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier I.G.A.H. Toma.