ECLI:NL:CRVB:2018:695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als bagagist werkte, had zich op 13 september 2009 ziek gemeld met rug- en schouderklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant na de voorgeschreven wachttijd per 12 september 2011 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.
In hoger beroep handhaafde de appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van de appellant in de eerdere uitspraak voldoende had gemotiveerd besproken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de eerdere beoordelingen konden weerleggen.
De Raad concludeerde dat de door de appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie niet het gewicht had dat de appellant eraan wenste toe te kennen, omdat deze informatie deels dateerde van na de datum in geding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.