ECLI:NL:CRVB:2018:669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de AOW-verzekering van appellant in relatie tot ingezetenschap en werkhistorie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-aanspraak van appellant. De appellant had een ouderdomspensioen aangevraagd, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had een korting van 84% toegepast omdat appellant niet verzekerd was voor de AOW gedurende de periode van 2 oktober 1966 tot en met 7 augustus 2009. De Svb stelde dat appellant in die periode in het buitenland woonde en geen bewijs had geleverd dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt.
De rechtbank Amsterdam had eerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank zijn verzoek om uitstel van de zitting wegens ziekte onterecht had afgewezen en dat er voldoende feiten waren die zijn ingezetenschap in Nederland konden bevestigen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij verzekerd was voor de AOW op basis van ingezetenschap of werk in Nederland.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb de hoorplicht niet had geschonden. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij een duurzame band met Nederland had behouden tijdens de relevante periode. De beslissing van de Svb om de AOW-korting toe te passen werd daarmee bevestigd.