ECLI:NL:CRVB:2018:643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
16/1077 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 27 december 2012 ziek meldde vanwege rug- en knieklachten, had later ook psychische klachten. Het Uwv concludeerde na medisch en arbeidskundig onderzoek dat appellant per 25 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verleende hem daarom geen uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dossieronderzoek gedaan, de hoorzitting bijgewoond en psychisch onderzoek verricht. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Appellant had in hoger beroep nieuwe informatie ingediend van zijn huisarts en psychiater, maar de Raad vond geen aanknopingspunten die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om een deskundige te benoemen, aangezien het medisch oordeel van het Uwv goed onderbouwd was. De arbeidsdeskundige had overtuigend gemotiveerd dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

16.1077 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 januari 2016, 15/4548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.T. Laigsingh, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Laigsingh en H.B. Bounaija als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als bouwmedewerker. Hij heeft zich op
27 december 2012 ziek gemeld wegens rug- en knieklachten. Hij was toen werkloos. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen.
1.2.
Het Uwv heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 22 januari 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 december 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 23 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek op een deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen redenen tot twijfel zijn aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de door appellant in beroep ingebrachte informatie van zijn huisarts van
17 augustus 2015, waarin is vermeld dat bij appellant sprake is van depressie, hoofdpijn en rugklachten, zijn geen aanknopingspunten te vinden dat appellant meer beperkt is dan weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2015. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de inhoud van de informatie van de huisarts van 17 augustus 2015 aansluit bij de inhoud van diens brief van 26 januari 2015, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Verder heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de artsen van het Uwv onvoldoende hebben gekeken naar het ‘totaalplaatje’. Appellant is wegens zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat arbeid te verrichten. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt informatie ingezonden van zijn huisarts van 10 maart 2016 en van psychiater
V. Akbarkhanzadeh van 22 december 2017. Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 april 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, heeft de hoorzitting bijgewoond en heeft oriënterend psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle door appellant naar voren gebrachte klachten, zowel zijn psychische klachten als zijn klachten van de benen, knieën en de rug, waarvoor in recente jaren geen behandeling heeft plaatsgevonden, op een deugdelijke en kenbare wijze bij haar medische beoordeling betrokken. Zij heeft meegewogen dat appellant in 1991 vergelijkbare klachten had, dat hij hiervoor door een neuroloog en reumatoloog is onderzocht en dat er toen geen afwijkingen of verklaringen zijn gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant verminderd belastbaar geacht wegens een depressieve stoornis en een pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, waarbij op basis van de pijnstoornis rekening is gehouden met de fysieke belasting. Bij appellant is geen sprake van een situatie van geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant vastgelegd in de FML van 9 april 2015. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij aspecten van de gezondheidstoestand van appellant heeft gemist. Bij haar beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de inhoud van de medische informatie van de huisarts van 26 januari 2015 betrokken. De verzekeringsarts bezwaar heeft de huisarts niet gevolgd in zijn standpunt dat werken momenteel psychisch te hoog gegrepen is, omdat dit standpunt niet is onderbouwd met medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat volgens de psychiater sprake is van een lichte tot matige depressie, dat appellant is overgedragen naar de huisartsenpraktijk en dat er geen sprake is van een intensieve behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar medisch oordeel in het rapport van 9 april 2015 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet.
4.2.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en in de ingebrachte informatie van de huisarts van 10 maart 2016 en psychiater Akbarkhanzadeh van 22 december 2017 zijn geen aanknopingspunten te vinden die doen twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 25 april 2016 inzichtelijk gerapporteerd dat er gekeken is naar het ‘totaalplaatje’, zijnde de fysieke klachten zonder duidelijk substraat en de psychische klachten. Uit de gedingstukken en het medicatieoverzicht blijkt niet van ernstige slaapstoornissen ten tijde in geding of dat appellant geen sociaal leven had. Er zijn geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML van 9 april 2015 is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen en nader advies te vragen.
4.3.
Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die in bezwaar aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 juni 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen deze functies kan vervullen.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Achtot

KS