ECLI:NL:CRVB:2018:624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
16/1206 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant is bevestigd. Appellant, die eerder werkzaam was als medewerker in de tuinbouw, heeft zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidt tot de weigering van de uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de psychische problematiek van appellant. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat hij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1206 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 januari 2016, 15/2926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Namens appellant is
mr. Driessen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker tuinbouw/tomatenkwekerij voor
42,57 uur per week. Appellant was werkloos en heeft zich toen met ingang van 5 maart 2013 wegens psychische klachten ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en kennis genomen van informatie van de behandelaars van appellant, met name een brief van de behandelend psychiater F. Kaya van
9 december 2014 en een brief van de huisarts van 19 januari 2015. De onderzoeksbevindingen van deze verzekeringsarts zijn neergelegd in het rapport van 20 februari 2015. Vervolgens heeft zij de mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2015. Appellant wordt in staat geacht gemiddeld ongeveer zes uur per dag en 30 uur per week te werken. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht. Bij besluit van 4 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 3 maart 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering krijgt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens het rapport van 16 juli 2015 appellant gezien op de hoorzitting, dossierstudie verricht en kennis genomen van informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts heeft in de FML uitgebreide beperkingen aangegeven voor psychische, fysieke en urenbelasting die conform de diagnose/bevindingen van depressieve klachten bij life events en spierpijn zijn te achten en ook ruim voldoende zijn. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft, zo komt naar voren uit het rapport van
9 september 2015, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de geselecteerde voorbeeldfuncties passend zijn voor appellant. Bij besluit van
21 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Voorts hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de psychische problematiek van appellant. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het Uwv de hiermee in verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat voor een verdergaande urenbeperking dan al door het Uwv is aangenomen (ongeveer zes uur per dag, 30 uur per week) geen onderbouwing is gegeven door appellant. Ten slotte heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies, en nader gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, afdoende geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij in feite volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Voorts heeft hij aangevoerd dat door de slechte slaaprust en zijn continue vermoeidheid een verdergaande urenbeperking geïndiceerd is dan 2 uur per dag. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat hij op grond van zijn urenbeperking van meer dan 30 uur en door concentratieproblemen niet geschikt is voor de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 16 juli 2015 en 13 november 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom zij – na het bijwonen van de hoorzitting en bestudering van de gedingstukken, waaronder brieven van de behandelaars van appellant en kennis te hebben genomen van de beroepsgronden – geen grond ziet te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts verrichte medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij vastgesteld dat appellant zich ziek heeft gemeld met vooral diverse stemmingsklachten, die gebaseerd zijn op het feit dat hij diverse verlieservaringen heeft te verwerken, namelijk het verlies van werk en van zijn relatie. Uit de aanwezige informatie van de behandelaars blijkt dat appellant uitgebreid hiervoor behandeld is, waarbij ook een verbetering van functioneren en klachten is ontstaan. Daarbij wordt geduid op vooral een persoonlijkheidsstoornis als bijkomende factor. Dit maakt dat appellant onder druk en stress wel moeite kan hebben met coping en oplossen van problemen, waardoor klachten zoals depressieve klachten en dergelijke kunnen ontstaan. De beperkingen zoals vastgelegd in de FML dienen, zowel op psychisch vlak als ook ten aanzien van een urenbeperking ter preventie en ook rekening houdend met de klachten van vermoeidheid ( zonder medische oorzaak overigens), dan ook als ruim voldoende te worden geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts toegelicht dat de klachten van appellant niet van dien aard zijn dat gesteld moet worden dat het appellant aan benutbare mogelijkheden ontbreekt. Nu appellant ook in hoger beroep geen nadere onderbouwing heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen, slaagt de beroepsgrond, dat de arbeidsbeperkingen van appellant zijn onderschat en dat hij in feite volledig arbeidsongeschikt is, niet.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige in haar rapport van 3 maart 2015 geselecteerde voorbeeldfuncties – gelet op de aan die functies verbonden belasting – in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daarbij is van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het oordeel van de arbeidsdeskundige onderschrijft en daarnaast in haar rapport van
9 september 2015 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom appellant ondanks de voorkomende signaleringen in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan die functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook nog overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de signaleringen die wijzen op een overschrijding van het gemiddeld per week te werken aantal uren. Omdat het om een overschrijding van enkele minuten gaat, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit terecht acceptabel geacht,
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Achtot

CVG