ECLI:NL:CRVB:2018:611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
16/70 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies

In deze zaak heeft appellante, een Duitse vrouw die in Nederland heeft gewerkt, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 februari 2018 behandeld. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de functies die haar zijn voorgehouden, niet geschikt zijn gezien haar medische toestand en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Het Uwv heeft echter betoogd dat de toekenning van een Duits arbeidsongeschiktheidspensioen niet relevant is voor de beoordeling van haar aanvraag in Nederland.

De Raad heeft vastgesteld dat er sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct is opgesteld. De Raad heeft de geschiktheid van de functies van heftruckchauffeur en productiemedewerker industrie bevestigd, en geconcludeerd dat appellante in staat is om deze functies uit te oefenen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

16.70 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 december 2015, 15/736 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Duitsland (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 februari 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, zich als gemachtigde van appellante gesteld en de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen als haar gemachtigde en J. Nieuwland als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante (Duitse) woont in Duitsland en heeft in het verleden in Duitsland en in Nederland gewerkt. Zij heeft voor het laatst in Nederland gewerkt tot 20 juli 2012 als productiemedewerker/inpakker via een uitzendbureau, voor gemiddeld 32 uur per week. Daarna was zij werkloos en verbleef zij in Duitsland. Op 12 november 2012 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld wegens voet- en knieklachten.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft het Uwv, op aanvraag van appellante, vastgesteld dat voor haar met ingang van 10 november 2014 geen recht is ontstaan op een (pro rata) uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 24 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In wat appellante heeft aangevoerd over onderschatting van haar beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), omdat appellante geen nadere medische onderbouwing heeft ingediend van haar stelling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij nader rapport van 16 oktober 2015 te kennen gegeven dat appellante in staat wordt geacht een instaphoogte van één meter te overbruggen via minstens twee tussenstappen. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij nadere rapporten van 4 juni 2015 en van 20 oktober 2015 gemotiveerd dat de functie heftruckchauffeur geschikt is voor appellante, omdat zij via twee tussenstappen de heftruck, met een instaphoogte van één meter, kan inklimmen. De rechtbank heeft deze motivering afdoende geacht. Ook overigens heeft de rechtbank de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van chauffeur heftruck, machinebediende inpak-/verpakkingsmachine en productiemedewerker industrie afdoende gemotiveerd geacht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van het bezwaar en beroep gehandhaafd. Zij heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Verder acht zij de geselecteerde functies van heftruckchauffeur en productiemedewerker industrie niet geschikt gelet op haar medische beperkingen en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is, heeft zij besluiten ingediend van de Deutsche Rentenversicherung, gedateerd 17 april 2015, 14 juli 2015 en
25 augustus 2015, waaruit blijkt dat aan haar met ingang van 1 juni 2013 een Duits arbeidsongeschiktheidspensioen is toegekend wegens volledige arbeidsongeschiktheid (Rente wegen voller Erwerbsminderung).
3.2.
Het Uwv heeft bij verweer het in eerste aanleg ingenomen standpunt gehandhaafd. Hierbij is nog gesteld dat het feit dat appellante in Duitsland volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, niet maakt dat dit ook naar Nederlandse maatstaven het geval is.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft lichamelijk onderzoek verricht bij appellante en kennisgenomen van de informatie van de behandelend sector en het rapport van de verzekeringsarts. Hierbij heeft hij gemotiveerd toegelicht tot welke beperkingen voor appellante dit leidt en een aangepaste FML opgesteld, gedateerd 23 december 2014. Nu appellante ook in hoger beroep geen medische onderbouwing heeft ingediend waaruit blijkt van aanwijzingen dat haar belastbaarheid is onderschat, slaagt het hoger beroep niet op dit punt. Terecht heeft het Uwv erop gewezen dat de toekenning van een Duits arbeidsongeschiktheidspensioen wegens volledige arbeidsongeschiktheid aan de juistheid van het bestreden besluit niet afdoet, nu de aanvraag om een WIA-uitkering moet worden bezien in het kader van deze wet.
4.3.
Eveneens met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellante. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd bij rapporten van 24 december 2014, 4 juni 2015 en 20 oktober 2015, dat de functies van heftruckchauffeur, machinebediende inpak-/verpakkingsmachine en productiemedewerker industrie de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. De geselecteerde functie productiemedewerker industrie is, in tegenstelling tot haar eigen werk als productiemedewerker/inpakker, geschikt voor appellante omdat de werkzaamheden in deze functie met name zittend worden uitgeoefend en er enkele keren per dag slechts kort (één minuut) behoeft te worden gestaan. Nu appellante op het aanvraagformulier voor een
WIA-uitkering zelf heeft te kennen gegeven het Nederlands afdoende te beheersen in woord en geschrift en bovendien een aantal jaren in Nederland heeft gewerkt, wordt zij in staat geacht het heftruckcertificaat te behalen en de in deze functie voorkomende mondelinge instructies en schriftelijke instructies in de vorm van werkbonnen en laadbrieven te kunnen volgen.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2. en 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
4.5.
Er is geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

KS