ECLI:NL:CRVB:2018:611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies
In deze zaak heeft appellante, een Duitse vrouw die in Nederland heeft gewerkt, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 februari 2018 behandeld. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de functies die haar zijn voorgehouden, niet geschikt zijn gezien haar medische toestand en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. Het Uwv heeft echter betoogd dat de toekenning van een Duits arbeidsongeschiktheidspensioen niet relevant is voor de beoordeling van haar aanvraag in Nederland.
De Raad heeft vastgesteld dat er sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct is opgesteld. De Raad heeft de geschiktheid van de functies van heftruckchauffeur en productiemedewerker industrie bevestigd, en geconcludeerd dat appellante in staat is om deze functies uit te oefenen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.