ECLI:NL:CRVB:2018:577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in het kader van persoonsgebonden budgetten voor langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster, vertegenwoordigd door haar vader. De verzoekster had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen van het Zorgkantoor, maar stelde dat dit bedrag onvoldoende was om de benodigde zorg te kunnen leveren. De zaak betreft een afwijzing van verzoeken om voorlopige voorzieningen, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat de verleningsbesluiten betrekking hadden op afgesloten perioden in 2016 en 2017, en dat het met terugwerkende kracht verlenen van zorg niet mogelijk was. Verzoekster had niet aannemelijk gemaakt dat zij in een zodanige financiële situatie was geraakt dat de procedure in de hoofdzaken niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken kennelijk ongegrond waren en deed uitspraak buiten zitting. Er was geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.