ECLI:NL:CRVB:2018:556
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met beslag op WAO-uitkering
Op 19 februari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/8264 WAO-VV-PV. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in verband met een beslag dat was gelegd op haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Dit beslag was gelegd door een gerechtsdeurwaarder, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had aan verzoekster medegedeeld dat een deel van haar WAO-uitkering zou worden ingehouden en afgedragen aan de deurwaarder. Verzoekster ontving nog een bedrag van € 769,22 per maand, zijnde de beslagvrije voet, maar een bedrag van € 39,24 viel onder het beslag en zou aan de beslaglegger worden overgemaakt.
De rechtbank Den Haag had eerder, op 14 december 2017, het beroep van verzoekster tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft verzoekster zich tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het beslag op de WAO-uitkering betrekking had op een afgesloten periode in het verleden, namelijk september en oktober 2016. Het verzoekster wilde restitutie van de ingehouden bedragen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen actueel spoedeisend (financieel) belang was bij het treffen van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de griffier S.L. Alves en de voorzitter M. Greebe.