ECLI:NL:CRVB:2018:554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en toetsing aan het arrest Korošec
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 19 december 2013 ziek gemeld en ontving vanaf 20 februari 2014 ziekengeld. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 19 januari 2015, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft de procedure en de besluitvorming van het Uwv beoordeeld aan de hand van de stappen uit het arrest Korošec. Stap 1 betrof de zorgvuldigheid van de besluitvorming, waarbij de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv hun medisch onderzoek op zorgvuldige wijze hebben verricht. Stap 2 ging over de 'equality of arms', waarbij de Raad vaststelde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat zij belemmeringen had ervaren in haar procesvoering. Stap 3 betrof de inhoudelijke beoordeling van de medische grondslag, waarbij de Raad concludeerde dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende was aangetoond.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag en dat appellante in staat was de voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad wees een veroordeling in proceskosten af, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.