ECLI:NL:CRVB:2018:553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
18/263 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die werkzaam is als Manager Specialistische Ambulante Hulpverlening. Het verzoek werd ingediend op 11 januari 2018, maar de Raad heeft geoordeeld dat het verzoek niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat er geen hoger beroep aanhangig was tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 november 2017, waartegen de voorlopige voorziening werd gevraagd. De Raad had zich eerder onbevoegd verklaard in een andere uitspraak (18/17 WMO15) en stelde vast dat de voorwaarde voor het treffen van een voorlopige voorziening, namelijk dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn, niet meer werd vervuld. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, zonder veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter J. Brand en griffier J.A. Achterberg.

Uitspraak

18/263 WMO15-VV
Datum uitspraak: 16 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
Manager Specialistische Ambulante Hulpverlening
PROCESVERLOOP
Bij brief van 11 januari 2018 heeft appellante een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van heden met nummer 18/17 WMO15 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door verzoekster ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 november 2017, 17/4380 (aangevallen uitspraak). Deze uitspraak van de Raad berust op de overweging dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb, waartegen op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
2. Met de onder 1 genoemde uitspraak van heden in de zaak met nummer 18/17 WMO15 wordt niet langer voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot de uitspraak ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd hoger beroep is ingesteld. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Raad tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde aldus te worden verstaan dat een hoger beroep aanhangig moet zijn, wil een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen.
3. Wat onder 2 is overwogen leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.A. Achterberg

KS