ECLI:NL:CRVB:2018:536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en IVA-uitkering op basis van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als receptioniste/telefoniste werkte, had zich op 28 september 2012 ziek gemeld met fysieke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij vanaf 26 september 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering, omdat men meende dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte dit en voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de verzekeringsarts onvoldoende had onderbouwd dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de deskundige, die op verzoek van de Raad was benoemd, gevolgd. Deze deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding, 26 september 2014, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de deskundige's bevindingen overtuigend waren en dat appellante in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en herstelde de situatie door te bepalen dat appellante met ingang van 26 september 2014 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten.