ECLI:NL:CRVB:2018:534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van functies op basis van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich op 4 februari 2013 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 4 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij een deskundige, psychiater P. Naarding, werd ingeschakeld. Naarding concludeerde dat appellante een psychotische stoornis had, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs betekende dat zij op de datum in geding meer beperkingen had dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 november 2013. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de deskundige in zijn bevindingen en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 21 februari 2018.