ECLI:NL:CRVB:2018:533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
17/8151 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Verzoeker had zijn bijstandsaanvraag niet tijdig en volledig ingediend, wat leidde tot de buiten behandelingstelling door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Verzoeker bevond zich in een financiële noodsituatie en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker de door het college aangeboden regeling had kunnen aannemen en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn situatie, aangezien hij geen gebruik had gemaakt van de geboden mogelijkheden en geen nieuwe aanvraag had ingediend. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij het belang van het college om geen voorschot te betalen zwaarder liet wegen dan het belang van verzoeker. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

17/8151 PW-VV
Datum uitspraak: 13 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (rechtbank) van
6 december 2017, 17/3870 en 17/3869 (aangevallen uitspraak), en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Namens verzoeker is verschenen mr. Dassen-Vranken. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft bij besluit van 17 mei 2017 de aan verzoeker verleende bijstand beëindigd met ingang van de dag na de verzending van dat besluit. Vervolgens heeft verzoeker zich op 4 juli 2017 gemeld om bijstand op grond van de Participatiewet aan te vragen naar de norm voor een alleenstaande. De daartoe strekkende aanvraag heeft hij op 18 juli 2017 ingediend. Bij brief van 19 juli 2017 heeft het college verzoeker in de gelegenheid gesteld de volgende, voor zover nog van toepassing, ontbrekende stukken over te leggen:
- bankafschriften spaarrekening onder de toevoeging “indien van toepassing”;
- een brief van de gemeente Haarlem over de beëindigingsdatum van zijn bijstand aldaar;
- de beschikking van de Belastingdienst over zorg- en huurtoeslag;
- bewijzen van schulden onder de toevoeging “indien van toepassing” en
- een bewijs van huurbetaling.
In deze brief heeft het college verzoeker meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als verzoeker de gevraagde gegevens niet uiterlijk vóór 2 augustus 2017 heeft ingeleverd. Verzoeker heeft na de hersteltermijn het besluit tot beëindiging van zijn bijstand in de gemeente Haarlem en de beschikking van de Belastingdienst overgelegd.
1.2.
Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat verzoeker niet binnen de gegeven hersteltermijn alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 8 september 2017, voor zover van belang, het besluit van 8 augustus 2017 geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens heeft de voorzieningenrechter het college opgedragen om vanaf 8 september 2017 voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor verzoeker geldende toepasselijke bijstandsnorm. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college voor de duur van één maand verzoeker een voorschot verleend.
1.4.
Bij besluit van 2 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 8 augustus 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat hij in een financiële noodsituatie zit. Verzoeker heeft hiertoe een brief van een deurwaarder van 29 januari 2018 overgelegd. Hieruit blijkt dat stichting [stichting] de inmiddels opgelopen huurachterstand van verzoeker tot een bedrag van € 1.917,16 ter incassering aan de deurwaarder in handen heeft gegeven. Verzoeker leeft van zijn huurtoeslag.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt op grond van de gedingstukken het volgende vast. Ten tijde van de behandeling van de aanvraag van verzoeker, zoals uit een door hem overgelegde brief van de woningbouwvereniging blijkt, bedroeg zijn huurachterstand op 4 augustus 2017 al € 807,41. Voorts wordt vastgesteld dat op de hoorzitting van 26 oktober 2017 het college verzoeker een regeling heeft aangeboden om hem bijstand toe te kennen per 4 juli 2017 als hij zijn bezwaar zou intrekken. Het college heeft verzoeker hierbij voorts in de gelegenheid gesteld, wat betreft de door hem gestelde eerdere meldingen omtrent het aanvragen om bijstand, een verzoek bij het college in te dienen om de bijstand met terugwerkende kracht in te laten gaan. Van deze regeling heeft verzoeker geen gebruikgemaakt. Ook heeft verzoeker nadien geen nieuwe aanvraag ingediend, ofschoon blijkbaar ten tijde van de hoorzitting voldoende gegevens voorhanden waren om tot eventuele bijstandsverlening over te gaan. Tot slot wordt vastgesteld dat verzoeker ook geen actie jegens het college heeft ondernomen om de door de voorzieningenrechter, zoals onder 1.3 is weergegeven, vastgestelde voorschotten te incasseren. Deze voorziening is met de aangevallen uitspraak vervallen.
4.4.
Gelet op 4.3 komt de voorzieningenrechter tot de volgende conclusie. Nu verzoeker om hem moverende redenen geweigerd heeft om van de door het college op 26 oktober 2017 aangeboden regeling gebruik te maken, waarbij hij geen rechten zou opgeven ten aanzien van bijstandsverlening met ingang van een eerdere datum, alsmede het feit dat hij nadien geweigerd heeft een nieuwe aanvraag in te dienen, heeft hij zichzelf in een situatie gebracht, waarin hij niet over toereikende middelen voor levensonderhoud beschikt en een belang heeft bij een voorschot op de door hem gewenste uitkomst van de bodemprocedure. Voor een dergelijk belang hoeft in dit geval echter niet te wijken het belang van het college om geen voorschot te betalen zolang niet in rechte vaststaat dat het college ten onrechte tot een
buitenbehandelingstelling van de aanvraag van verzoeker van 4 juli 2017 is overgegaan. Vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3111.
4.5.
De uitkomst van de onder 4.4 bedoelde belangenafweging is dat geen aanleiding bestaat om in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Daarom wordt het verzoek hiertoe afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff

HD