ECLI:NL:CRVB:2018:519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in 2012 met lichamelijke klachten uitviel als lasser/ijzerwerker, had op 18 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de arbeidsdeskundige had functies geselecteerd die appellant geschikt achtte, met een arbeidsongeschiktheid van 38,20%. Na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,43% en het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de FML correct was vastgesteld. Appellant betwistte de geschiktheid van de geselecteerde functies en stelde dat zijn belastbaarheid te optimistisch was ingeschat. De Centrale Raad van Beroep benoemde een deskundige om de FML te herzien. De deskundige concludeerde dat de FML op enkele punten moest worden aangepast, maar dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat de deskundige een zorgvuldig en inzichtelijk onderzoek had uitgevoerd en dat de aanpassingen aan de FML gerechtvaardigd waren.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van gronden, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan op 22 februari 2018.