ECLI:NL:CRVB:2018:500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
17/5072 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om draagkrachtvaststelling voor studieschuld op basis van ontbrekende inkomensgegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante had een aanvraag ingediend voor draagkrachtvaststelling voor het jaar 2016, maar deze aanvraag werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap buiten behandeling gelaten. De reden hiervoor was dat appellante de vereiste inkomensgegevens over het peiljaar 2014 niet had verstrekt. De minister had appellante eerder op het ontbreken van deze gegevens gewezen en haar verzocht deze voor een bepaalde datum aan te leveren. Appellante stelde dat haar boekhouder nalatig was geweest, waardoor de aangifte inkomstenbelasting pas eind april 2016 beschikbaar was. De Raad oordeelde dat het risico van het niet tijdig aanleveren van de gegevens voor rekening van appellante kwam. De Raad bevestigde dat de minister op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat deze onvolledig was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/5072 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juni 2017, 16/3013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 14 februari 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2018. Appellante is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante lost al enige tijd haar studieschuld naar draagkracht af.
1.2.
Bij besluit van 6 januari 2016 heeft de minister vastgesteld dat appellante vanaf
1 januari 2016 maandelijks € 453,98 aan hem dient te betalen ter aflossing van haar studieschuld.
1.3.
Bij besluit van 5 maart 2016 heeft de minister appellante meegedeeld dat haar aanvraag om draagkrachtvaststelling voor 2016 buiten behandeling wordt gelaten omdat zij de voor de beoordeling van de aanvraag vereiste inkomensgegevens over het peiljaar 2014 niet heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 23 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2016 ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5.
Naar aanleiding van de ontvangst in juni 2016 van een (nieuwe) aanvraag om draagkrachtvaststelling heeft de minister, op grond van de bij die aanvraag verstrekte inkomensgegevens, bij besluit van 21 oktober 2016 vastgesteld dat appellante van juli 2016 tot en met december 2016 niets van haar (nog resterende) studieschuld hoeft terug te betalen. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het haar niet kan worden verweten dat zij niet tijdig de gevraagde inkomensgegevens heeft verstrekt. Door nalatigheid van haar boekhouder was de belastingaangifte over 2014 pas eind april 2016 beschikbaar, maar de boekhouder heeft dat niet aan haar gemeld. Door de gevolgen van een auto-ongeval op
29 maart 2016 heeft appellante eerst in juni 2016 bij de boekhouder geïnformeerd naar de stand van zaken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
De minister heeft ter zitting nader toegelicht dat bij het besluit van
5 maart 2016, gehandhaafd na bezwaar, de (doorlopende) aanvraag van appellante om draagkrachtvaststelling in het kader van de zogenoemde continuantenregeling buiten behandeling is gelaten. Deze aanvraag was niet compleet wegens het ontbreken van inkomensgegevens over het peiljaar 2014 die door de minister in het kader van een dergelijke aanvraag automatisch bij de Belastingdienst worden opgevraagd.
4.1.2.
Niet in geschil is dat de minister appellante bij brief van 28 januari 2016 op het ontbreken van die inkomensgegevens heeft gewezen, haar heeft verzocht deze gegevens zelf voor 17 februari 2016 te verstrekken en haar erop heeft gewezen dat indien zij niet tijdig reageert haar verzoek om draagkrachtvaststelling niet in behandeling wordt genomen. Evenmin is in geschil dat appellante eerst in juni 2016 de gevraagde gegevens heeft verstrekt.
4.2.
Artikel 4:5 van de Awb geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid een aanvraag niet in behandeling te nemen wanneer deze onvolledig is of de gegevensverstrekking door de aanvrager onvoldoende is geweest, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een hersteltermijn de aanvraag aan te vullen maar deze hieraan (verwijtbaar) niet heeft voldaan.
4.3.1.
Appellante was reeds voor de brief van 28 januari 2016 ervan op de hoogte dat de minister niet via de Belastingdienst beschikte over haar inkomensgegevens. Zij heeft in een
e-mailbericht van 21 januari 2016 aan een medewerkster van DUO gemeld dat zij de gegevens voor de aangifte inkomstenbelasting reeds in januari 2015 aan haar boekhouder heeft aangeleverd, maar dat tot haar verbazing de boekhouder de aangifte nog niet heeft opgesteld. Appellante geeft in dat e-mailbericht verder aan dat zij contact heeft opgenomen met de boekhouder en dat de aangifte in het weekend van 23 en 24 januari 2016 zal worden gedaan.
4.3.2.
Het had op de weg van appellante gelegen erop toe te zien dat de aangifte tijdig voor de gewenste toepassing van de continuantenregeling, in ieder geval voor 17 februari 2016, gereed was. Dat de boekhouder van appellante, zonder noodzaak daartoe, eerst eind april 2016 de aangifte inkomstenbelasting van appellante over het jaar 2014 heeft opgesteld, en dus na afloop van de door de minister gestelde termijn voor het inzenden van de voor draagkrachtvaststelling noodzakelijke gegevens, komt voor risico en rekening van appellante.
4.4.
De minister heeft gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3.2 is overwogen van de bevoegdheid in artikel 4:5 van de Awb om de aanvraag niet te behandelen gebruik kunnen maken. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.L. Alves

KS