ECLI:NL:CRVB:2018:499
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Nieuwstraten, had een verzoek ingediend om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader, omdat zij sinds 1999 geen contact meer met hem had. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de wet slechts een terugwerkende kracht van maximaal twee jaar toestaat en dat appellante sinds oktober 2013 geen recht meer had op een prestatiebeurs.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing van de minister ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat het verzoek om loskoppeling niet kon worden gehonoreerd, omdat appellante geen recht meer had op een prestatiebeurs in de periode waarop het verzoek betrekking had. De Raad benadrukte dat de toekenningsbesluiten over de aanvullende beurs in overeenstemming waren met de geldende wetgeving en dat de minister niet verplicht was om appellante persoonlijk te informeren over de regels omtrent de vaststelling van de aanvullende beurs.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de proceskosten werden niet toegewezen.