ECLI:NL:CRVB:2018:486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
17/834 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering van appellant wegens het niet nakomen van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de WW-uitkering van appellant door het Uwv. Appellant, die sinds 26 september 2014 een WW-uitkering ontving, had zich op 25 september 2015 opnieuw ziek gemeld. Het Uwv verlaagde zijn uitkering met 37,5% gedurende vier maanden, omdat appellant zich niet had gehouden aan de re-integratieverplichtingen die waren vastgelegd in een werkplan van 1 oktober 2015. Appellant had geen sollicitaties verricht en andere afspraken uit het werkplan niet nagekomen.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij op medische gronden niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen en dat er geen passende functies beschikbaar waren. Het Uwv handhaafde echter de beslissing van de rechtbank en stelde dat appellant wel degelijk in staat was om aan de verplichtingen te voldoen, ondanks zijn medische klachten.

De Raad overwoog dat de verplichtingen uit de WW ook tijdens de eerste dertien weken van ziekte van toepassing bleven en dat appellant aan deze verplichtingen diende te voldoen. De door appellant aangevoerde omstandigheden boden geen grond voor het oordeel dat de overtreding niet of niet volledig aan hem kon worden verweten. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de uitkering te verlagen en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

17.834 WW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2016, 16/2386 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is per 26 september 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een tweetal eerdere ziekmeldingen vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving, heeft appellant zich op 25 september 2015 opnieuw ziek gemeld. Deze ziekmelding is door het Uwv geaccepteerd.
1.2.
In een werkplan van 1 oktober 2015 zijn door een adviseur werk van het Uwv afspraken vastgelegd over de re-integratie van appellant. Op 15 december 2015 heeft de adviseur werk geconstateerd dat appellant geen van de in het werkplan vastgelegde afspraken is nagekomen.
1.3.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel per 23 november 2015 verlaagd met 37,5% gedurende vier maanden op de grond dat appellant zich niet heeft gehouden aan de met de adviseur werk gemaakte afspraken. Omdat dit in het afgelopen jaar al eerder is voorgekomen, is de uitkering verlaagd met 37,5% in plaats van 25%, aldus het Uwv. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 3 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant zich niet heeft gehouden aan de met de adviseur werk gemaakte afspraken en dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Het Uwv heeft geen grond gezien om de maatregel te matigen vanwege verminderde verwijtbaarheid en geen dringende reden gezien om af te zien van het opleggen van een maatregel. Ondanks het feit dat appellant per 25 september 2015 ziek is gemeld, lopen de afspraken over zijn re-integratie vanaf die datum gedurende drie maanden door, aldus het Uwv.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat appellant in de periode van 1 oktober 2015 tot 15 december 2015 geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht en ook de andere afspraken uit het werkplan niet is nagekomen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat het niet nakomen van deze verplichtingen appellant niet of in mindere mate kon worden verweten. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat aan appellant eerder bij besluit van 7 april 2015 ook al een maatregel was opgelegd omdat hij zich niet had gehouden aan afspraken met de adviseur werk. De rechtbank heeft, gelet hierop, de door het Uwv opgelegde maatregel in stand gelaten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op medische gronden niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt medische stukken overgelegd. Ook heeft appellant aangevoerd dat voor hem geen passende functies beschikbaar waren, onder meer vanwege zijn leeftijd en medische beperkingen. In het licht van deze omstandigheden is volgens appellant sprake van geen dan wel verminderde verwijtbaarheid. Vanwege de grote financiële gevolgen is de maatregel onevenredig zwaar en moet de maatregel worden gematigd, aldus appellant.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW, is de werknemer onder andere verplicht te voldoen aan de verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie als bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI).
4.2.
Indien de werknemer de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW genoemde verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigert het Uwv de uitkering op grond van artikel 27, derde lid, van de WW tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. Op grond van artikel 27, zesde lid, van de WW wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) bepaalt de hoogte en de duur van de in geval van overtreding van voornoemde verplichting, die is ingedeeld in de derde categorie, op te leggen maatregel op 25% van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden. In artikel 8, eerste lid, van het Maatregelenbesluit is bepaald dat het percentage van de op te leggen maatregel met 50% wordt verhoogd indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na bekendmaking daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen (recidive).
4.3.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel heeft verlaagd met 37,5% gedurende vier maanden op de grond dat appellant zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen, zoals die zijn vastgelegd in het werkplan van 1 oktober 2015.
4.4.
In het werkplan van 1 oktober 2015 is onder meer vastgelegd dat appellant:
- uiterlijk op 7 oktober 2015 een actief en kwalitatief goed cv op werk.nl zet;
- drie realistische bemiddelingsberoepen benoemt en in zijn cv op werk.nl zet en dit via de werkmap doorgeeft aan de adviseur werk; en
- vanaf 1 oktober 2015 minimaal 4 sollicitaties per 4 weken verricht en deze in de werkmap vermeldt.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:452) moet het werkplan worden aangemerkt als een re-integratievisie in de zin van artikel 30a, vierde lid, van de Wet SUWI. Niet in geschil is dat appellant geen van de in het werkplan van 1 oktober 2015 vastgelegde verplichtingen is nagekomen. Dit betekent dat appellant de verplichting, zoals genoemd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW heeft overtreden. De door appellant aangevoerde omstandigheden bieden geen grond voor het oordeel dat deze overtreding appellant niet of niet volledig is te verwijten. Uit de door appellant overgelegde medische stukken blijkt dat appellant fysieke klachten heeft, waarvoor hij pijnbestrijding krijgt. Er is geen grond voor het oordeel dat appellant vanwege deze klachten niet in staat was om aan de in het werkplan vastgelegde verplichtingen, die fysiek niet belastend zijn, te voldoen. Uit de ter zitting door appellant gegeven toelichting op de beroepsgronden komt naar voren dat appellant niet heeft voldaan aan de in het werkplan vastgelegde verplichtingen, omdat hij zichzelf vanwege zijn medische beperkingen in de relevante periode geen reëel aanbod voor de arbeidsmarkt vond; hij verwachtte bij werkhervatting snel weer te zullen uitvallen of veel te moeten verzuimen. Overwogen wordt dat appellant de eerste dertien weken van ziekte recht op WW-uitkering behield. Dit betekent dat de verplichtingen van de WW tijdens de eerste dertien van ziekte van toepassing bleven en dat appellant aan deze verplichtingen diende te voldoen. Appellant is hierop gewezen bij brief van 28 september 2015, met als onderwerp: ‘afspraakbevestiging aanvraag ziekmelding’. De door appellant aangevoerde beweegredenen om niet aan de in het werkplan van 1 oktober 2015 vastgelegde verplichtingen te voldoen, geven geen aanleiding om geen dan wel verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 en in aanmerking genomen dat bij besluit van 7 april 2015 een maatregel is opgelegd vanwege dezelfde overtreding, heeft het Uwv terecht een maatregel opgelegd van een verlaging van 37,5% van de uitkering gedurende vier maanden.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Veenstra

HD