ECLI:NL:CRVB:2018:486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering van appellant wegens het niet nakomen van re-integratieverplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de WW-uitkering van appellant door het Uwv. Appellant, die sinds 26 september 2014 een WW-uitkering ontving, had zich op 25 september 2015 opnieuw ziek gemeld. Het Uwv verlaagde zijn uitkering met 37,5% gedurende vier maanden, omdat appellant zich niet had gehouden aan de re-integratieverplichtingen die waren vastgelegd in een werkplan van 1 oktober 2015. Appellant had geen sollicitaties verricht en andere afspraken uit het werkplan niet nagekomen.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij op medische gronden niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen en dat er geen passende functies beschikbaar waren. Het Uwv handhaafde echter de beslissing van de rechtbank en stelde dat appellant wel degelijk in staat was om aan de verplichtingen te voldoen, ondanks zijn medische klachten.
De Raad overwoog dat de verplichtingen uit de WW ook tijdens de eerste dertien weken van ziekte van toepassing bleven en dat appellant aan deze verplichtingen diende te voldoen. De door appellant aangevoerde omstandigheden boden geen grond voor het oordeel dat de overtreding niet of niet volledig aan hem kon worden verweten. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de uitkering te verlagen en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.