ECLI:NL:CRVB:2018:479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing Uwv inzake WIA en proceskostenvergoeding
Op 21 februari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/4404 WIA. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en is ingediend door appellante, vertegenwoordigd door mr. W.R. Aerts, advocaat. De zaak is ontstaan na een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv op 14 september 2017, waar appellante het niet mee eens was. Op 13 november 2017 heeft mr. Aerts namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten in zowel beroep als hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, met name artikel 8:75a en 8:108, die betrekking hebben op de proceskostenvergoeding bij intrekking van het beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, wat aanleiding gaf om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 1.002,- voor de procedure in beroep en € 751,50 voor het hoger beroep, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 1.753,50.
De Raad heeft echter de verzoeken van appellante om een integrale vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg afgewezen, omdat de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een forfaitair stelsel hanteren. De bijlage van het Bpb bevat een limitatieve opsomming van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen, en de door appellante gevraagde kosten voor eigen bijdragen zijn niet opgenomen in deze opsomming. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door M.C. Bruning, met N.L. Kuipers als griffier.