ECLI:NL:CRVB:2018:441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet en de toepassing van uitwijkjurisprudentie
In deze zaak heeft appellante op 15 juni 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat appellante onvoldoende inlichtingen had verstrekt over haar woonsituatie. Appellante heeft echter medewerking verleend aan een huisbezoek en informatie gegeven over haar leefsituatie. Het college kon niet vaststellen dat appellante en haar kennis G een gezamenlijke huishouding voerden, maar weigerde desondanks de bijstandsverlening op basis van onvoldoende informatie.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college ten onrechte de aanvraag had afgewezen. De Raad oordeelde dat de uitwijkjurisprudentie van toepassing was, omdat het college twijfels had over de leefsituatie van appellante, maar niet kon vaststellen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, herstelde de besluiten van het college en kende appellante met terugwerkende kracht bijstand toe vanaf 15 juni 2015.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.006,- bedroegen voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 februari 2018.