ECLI:NL:CRVB:2018:437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
17/3989 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn beroepsgronden te laat had ingediend, waardoor het beroep niet kon worden behandeld. Appellant had op 7 juli 2016 een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen op basis van eerdere besluiten. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de beschikking onjuist was, omdat het Uwv geen contact had gehad met zijn werkgever en er geen juist besluit was genomen op zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen beroepsgronden heeft aangevoerd die gericht zijn tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3989 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 april 2017, 16/6816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 februari 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 7 juli 2016, door het Uwv ontvangen op 19 juli 2016, heeft appellant aan het Uwv verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om terug te komen van zijn besluit van 6 september 2001 tot weigering van een WAO-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2016 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen, onder verwijzing naar het besluit van 6 september 2001, waarbij geweigerd is appellant in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering op de grond dat hij niet arbeidsongeschikt is geworden in de zin van de WAO en, voor zover wel sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid, die arbeidsongeschiktheid niet onafgebroken 52 weken heeft geduurd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juli 2016 ongegrond verklaard, waarbij het Uwv heeft verwezen naar de beslissing op bezwaar van 27 februari 2008, waarbij de aanvraag voor een WAO-uitkering is afgewezen op de grond dat appellant na zijn ziekmelding in november 1991 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Deze weigering om appellant een WAO-uitkering toe te kennen is in rechte onaantastbaar geworden. Appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, aldus het Uwv. Ook kan appellant geen aanspraak maken op een uitkering op grond van de Wet Amber, noch kan het verzoek worden gehonoreerd voor zover dat is gericht op een aanspraak in de toekomst.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant de gronden van zijn beroep te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in zijn beroepschrift geen beroepsgronden had vermeld. Bij brief van 1 november 2016 heeft de rechtbank appellant verzocht om binnen vier weken alsnog beroepsgronden in te dienen. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden als appellant niet binnen de gestelde termijn beroepsgronden heeft ingediend. Appellant heeft bij brief van 1 december 2016, door de rechtbank ontvangen op 12 december 2016, beroepsgronden ingediend. Dit is na afloop van de gestelde termijn, die liep tot en met 29 november 2016. Appellant heeft niet verzocht om uitstel voor het indienen van de beroepsgronden. Ook heeft appellant geen reden gegeven voor het te laat indienen van de beroepsgronden. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank geen verontschuldiging voor dit verzuim.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de beschikking, omdat de beschikking onjuist is. Het Uwv heeft geen contact gehad met zijn werkgever en appellant is verzekerd door zijn werkgever. Er is geen juist besluit genomen op de aanvraag van appellant om een WAO-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen beroepsgronden aangevoerd die zijn gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Volstaan wordt met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Veenstra

UM