ECLI:NL:CRVB:2018:435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
16/7302 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van een eerder besluit inzake vrijwillige verzekering AOW/ANW

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 24 oktober 2016 het beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellant, die in 1992 met behoud van een WAO-uitkering naar Marokko terugkeerde, verzocht in 2013 om toelating tot de vrijwillige verzekering onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb wees dit verzoek af, omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Svb had terecht het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit afgewezen, en de rechtbank had dit standpunt terecht onderschreven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/7302 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 oktober 2016, 16/2187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 februari 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Appellant is daarbij met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.M.C. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest in Nederland. Hij is omstreeks 1992 met behoud van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar Marokko teruggekeerd. Met ingang van 1 mei 1994 is de WAO-uitkering van appellant beëindigd. In februari 2000 is de WAO-uitkering met ingang van 1 juli 1997 heropend.
1.2.
Op 31 januari 2013 heeft appellant de Svb verzocht hem toe te laten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 17 mei 2013 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij zich niet vrijwillig kan verzekeren omdat hij zijn aanvraag niet binnen een jaar na het einde van zijn verplichte verzekering heeft ingediend. Bij beslissing op bezwaar van
6 augustus 2013 is het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 mei 2014 het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van
6 augustus 2013 vernietigd en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe aanleiding gezien, omdat de Svb eerst ter zitting heeft gesteld dat appellant vanaf de heropening van de WAO-uitkering per juli 1997 weer verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen. De verplichte verzekering is per
1 januari 2000 beëindigd. Appellant heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Appellant heeft de Svb op 28 augustus 2015 verzocht hem toe te laten tot de vrijwillige verzekering op grond van de AOW/ANW. Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft de Svb dit verzoek van appellant afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2015 ongegrond verklaard. De Svb heeft het verzoek van appellant van 28 augustus 2015 aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 mei 2013 en onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat appellant in zijn bezwaarschrift dezelfde argumenten heeft aangevoerd die bij het indienen van de aanvraag van 31 januari 2013 al bij hem bekend waren of bekend hadden kunnen zijn. Omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, meent de Svb dat zijn verzoek tot herziening terecht is afgewezen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij toegelaten wil worden tot de vrijwillige verzekering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 63a, eerste lid, van de ANW en artikel 35, eerste lid, van de AOW kan de gewezen verzekerde zich vrijwillig verzekeren over een periode van tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest. Op grond van het derde lid van deze artikelen is deze termijn van maximaal tien jaar niet van toepassing op de in dat lid genoemde gevallen.
4.2.
De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier gaat om een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. Bij uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In zijn uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, heeft de Raad de uitspraak van de Afdeling onderschreven en de daarin onder 3.2 tot en met 3.6 gegeven overwegingen overgenomen. Dit betekent dat de Raad de in de overwegingen 3.2 tot en met 3.6 van de uitspraak van de Afdeling weergegeven nieuwe lijn hanteert.
4.3.
In dit geding is van belang hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 3.6 van genoemde uitspraak van 23 november 2016. Als de bestuursrechter tot het oordeel is gekomen dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van de Svb, dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken, onderschreven. Appellant heeft in bezwaar en beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerder gevoerde procedure in verband met het besluit van 17 mei 2013. Wat appellant in deze procedure heeft aangevoerd leidt voorts niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk of onmiskenbaar onjuist is
.Dit laatste criterium hanteert de Svb op grond van beleidsregel SB1076.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2018.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) L. Boersma

RB