ECLI:NL:CRVB:2018:4300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
17/4371 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde werkzaamheden bij een pizzeria

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving, had niet gemelde werkzaamheden verricht bij een pizzeria. Een sociaal rechercheur had onderzoek gedaan naar de door appellant opgegeven gewerkte dagen en uren. Tijdens dit onderzoek werd appellant op verschillende momenten in de pizzeria aangetroffen, waar hij actief werkzaamheden verrichtte, zoals het helpen van klanten en het schoonmaken. De bevindingen van het onderzoek leidden tot de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij meer uren had gewerkt dan hij had opgegeven. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

Het college van burgemeester en wethouders van Venlo had de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksgegevens aantonen dat appellant niet alleen aanwezig was, maar ook daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. De stelling van appellant dat hij alleen koffie dronk met de eigenaar werd niet geloofwaardig geacht. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat appellant geen concrete gegevens had verstrekt over zijn werkzaamheden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.4371 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 mei 2017, 16/2180 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 18 december 2018
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: J. Tuit
Voor appellant is verschenen mr. R.M.M. Menting, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Meurkens-Mannen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Naar aanleiding van een schriftelijke melding heeft een sociaal rechercheur een onderzoek ingesteld naar de door appellant opgegeven gewerkte dagen en uren bij pizzeria
[pizzeria] te [gemeente] . In dat kader zijn waarnemingen verricht in de omgeving van de pizzeria in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 15 december 2015. Appellant is meer uren en op andere tijden dan opgegeven bij het college in de pizzeria gezien en werkend aangetroffen. Zo is waargenomen dat appellant zich achter de toonbank van de pizzeria bevond, hij met een bezem de vloer veegde en dat hij klanten hielp. Verder is tijdens 15 van de 20 waarnemingen de auto van appellant aangetroffen in de directe omgeving van de pizzeria. Appellant heeft verklaard dat hij inderdaad op andere dagen en tijdstippen dan hij bij het college heeft gemeld in de pizzeria was, maar dat was alleen maar om koffie te drinken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 januari 2016.
1.2.
Bij besluit van 26 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juni 2016
(bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2015
ingetrokken. Aan het besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij meer bij de pizzeria heeft gewerkt dan de 21 uur per maand die hij heeft opgegeven. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan appellant aanvoert, uit de onderzoeksgegevens niet alleen blijkt dat hij buiten de opgegeven uren aanwezig was, maar ook dat hij daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. De aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een bestaande werkplek rechtvaardigt de veronderstelling dat de desbetreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het tegendeel heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. De stelling van appellant dat hij alleen in de pizzeria was om koffie te drinken met de eigenaar wordt niet aannemelijk geacht. Appellant kon weten dat hij dat bij het college moest melden, te meer omdat de bijstand van appellant al twee keer eerder was ingetrokken wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden bij horecagelegenheden.
3. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op de gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of
onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog aan toe dat appellant geen concrete en verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de precieze omvang van zijn werkzaamheden en het aantal uren dat hij aanwezig was in de pizzeria. Daarom kan niet worden vastgesteld
- ook niet schattenderwijs - wat appellant normaliter aan inkomsten had kunnen bedingen of ontvangen en dus evenmin of hij verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) A.M. Overbeeke

LO