ECLI:NL:CRVB:2018:4285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de verantwoording van een persoonsgebonden budget en de belangenafweging van het zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant was verleend. Appellant had in 2013 en 2014 een pgb ontvangen, maar het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., had bedragen teruggevorderd op basis van besluiten van 10 januari 2015 en 9 december 2015. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de beroepen van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak voor zover deze was aangevochten.
De Raad oordeelde dat de door het zorgkantoor gemaakte belangenafweging niet had geleid tot een onevenredige uitkomst voor appellant. Appellant had niet voldaan aan de administratieve verplichtingen voor de verantwoording van het pgb, en het zorgkantoor was bevoegd om het pgb lager vast te stellen. De rechtbank had vastgesteld dat de belangenafweging van het zorgkantoor bij de bestreden besluiten ontbrak, maar de Raad oordeelde dat de later gemaakte belangenafweging door het zorgkantoor voldoende was om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de relatie tussen de budgethouder en de zorgverlener niet correct was beoordeeld, maar de Raad oordeelde dat dit niet leidde tot een andere conclusie. De verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb lag bij appellant, ook al was zijn moeder betrokken bij de zorgverlening. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten konden uitsluiten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.