ECLI:NL:CRVB:2018:4268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
17/1783 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die tot 1 januari 2015 als schoonmaakster werkte, meldde zich op 9 februari 2015 ziek met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een ZW-uitkering toe, maar concludeerde na medisch onderzoek dat zij per 15 juni 2015 weer geschikt was voor haar werkzaamheden. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De Raad beoordeelde de medische rapporten en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had de relevante medische informatie bestudeerd en de rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om appellante arbeidsongeschikt te achten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen, en dat de beslissing om de ZW-uitkering te beëindigen terecht was.

Uitspraak

17.1783 ZW

Datum uitspraak: 27 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
9 februari 2017, 15/6060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Namens appellante is verschenen mr. Van Stralen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 1 januari 2015 werkzaam als schoonmaakster voor 25 uur per week. Vanaf 1 januari 2015 heeft het Uwv haar in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vanuit die situatie heeft zij zich op 9 februari 2015 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 10 juni 2015 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 15 juni 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van schoonmaakster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 juni 2015 vastgesteld dat appellante per 15 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 september 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft onderzocht, kennis heeft genomen van de dossierstukken en informatie heeft opgevraagd bij zowel de huisarts als de psychiater bij wie appellante onder behandeling is. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend en op een inhoudelijk concludente wijze uiteen heeft gezet waarom er geen aanleiding bestaat appellante arbeidsongeschikt te achten. De brief van psychiater N.G. Hoekstra van 29 september 2015, die in beroep is ingebracht, is inhoudelijk een kopie van de brief van 26 augustus 2015 en de informatie van GGZ Centraal van 23 februari 2016 was ook al bij het Uwv bekend. Het verslag van 19 juli 2016 van psychiater Y.J.H. Stessel bevat geen nieuwe informatie die betrekking heeft op de datum in geding. In zijn verslag van 19 juli 2016 schrijft hij duidelijk dat appellante “nu” vastloopt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ze niet in staat is schoonmaakwerkzaamheden te verrichten voor 25 uur per week. Zij heeft een brief van Stessel van 26 augustus 2016 bijgevoegd. Stessel schrijft dat appellante nog steeds onder behandeling is. Er is sprake van een depressieve stoornis ernstig van aard welke onderhouden wordt door een veelheid aan psychosociale problemen. Ze is gemotiveerd voor behandeling. Op het moment is ze sterk beperkt in haar functioneren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep op juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De medische stukken die appellante heeft overgelegd zijn door de verzekeringsartsen bestudeerd en hebben niet tot een ander standpunt geleid. De rechtbank heeft overwogen dat ook de in beroep ingebrachte informatie geen ander licht op de zaak werpt. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakte deze tot de zijne. Hieraan wordt toegevoegd dat appellante een brief van Stessel van 26 augustus 2016 in geding heeft gebracht. Uit die brief en uit het verhandelde ter zitting van de Raad is naar voren gekomen dat de psychische situatie van appellante sinds de datum in geding slechter is geworden. Appellante heeft zich op 25 maart 2016 ziek gemeld, waarna zij opnieuw een ZW-uitkering heeft gekregen en inmiddels aansluitend ook een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. In dit geding is echter van belang de vraag of appellante op 15 juni 2015 (de datum in geding) in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. Naar het oordeel van de Raad is die vraag door het Uwv terecht en op goede gronden bevestigend beantwoord.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.L. Alves
RB