ECLI:NL:CRVB:2018:4268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die tot 1 januari 2015 als schoonmaakster werkte, meldde zich op 9 februari 2015 ziek met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een ZW-uitkering toe, maar concludeerde na medisch onderzoek dat zij per 15 juni 2015 weer geschikt was voor haar werkzaamheden. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De Raad beoordeelde de medische rapporten en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had de relevante medische informatie bestudeerd en de rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om appellante arbeidsongeschikt te achten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen, en dat de beslissing om de ZW-uitkering te beëindigen terecht was.