ECLI:NL:CRVB:2018:4265
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor arbeid na ziekmelding en recht op ziekengeld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellante voor haar maatstaf arbeid na een ziekmelding. Appellante, die als operationeel assistente werkte, meldde zich op 22 juni 2015 ziek met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar per 27 augustus 2015 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid, wat leidde tot een geschil over het recht op ziekengeld. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om de maatgevende arbeid te verrichten. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden bekrachtigd. De Raad heeft de medische rapporten van zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep in overweging genomen. De Raad concludeert dat de klachten van appellante niet objectief medisch zijn vastgesteld en dat de maatstaf arbeid, die lichte en rugsparende werkzaamheden omvat, passend is voor appellante.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de maatstaf arbeid. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen en concludeert dat er geen ernstige of uitgebreide beperkingen zijn die het verrichten van de arbeid in de weg staan. De uitspraak wordt gedaan zonder veroordeling in de proceskosten.