In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, geboren in 1989, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na uitval uit zijn werk als leerling metaalbewerker in 2010. De aanvraag werd afgewezen door het Uwv, dat concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt en in hoger beroep gesteld dat zijn beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Raad heeft een deskundige benoemd, prof. dr. R.J. van den Bosch, die op basis van dossieronderzoek en een persoonlijk onderzoek tot de conclusie kwam dat appellant meer beperkingen heeft dan eerder aangenomen. De verzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van de bevindingen van de deskundige. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties passend waren. Ook de aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen, omdat appellant niet als jonggehandicapte werd aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de bestreden besluiten niet in strijd waren met de wet, ondanks een tekortkoming in de motivering. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van proceskosten aan appellant.