ECLI:NL:CRVB:2018:4256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
16/6344 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor werk als steksteker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich op 6 mei 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een medisch onderzoek door een bedrijfsarts op 27 november 2015, werd appellant geschikt geacht voor de functie van steksteker, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 30 november 2015. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functie van steksteker. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op basis van de WAO leidend is en dat appellant, ondanks zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid per 28 december 2015, geschikt was voor de functie van steksteker per 30 november 2015. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16.6344 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 augustus 2016, 16/3041 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Voor appellant is
mr. Van den Heuvel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die per 10 mei 2009 is verlaagd en sindsdien wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Daarnaast heeft hij sinds 10 mei 2009 (aanvullend) een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Na diverse eerdere ziekteperiodes heeft appellant zich op 6 mei 2014 ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 6 mei 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 27 november 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 30 november 2015 geschikt geacht voor ten minste een van de bij de WAO-beoordeling in 2009 geselecteerde functies, namelijk de functie van steksteker (medewerker tuinbouw). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 november 2015 vastgesteld dat appellant per 30 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2016 ten grondslag.
1.3.
Op 14 maart 2016 heeft appellant zich met ingang van 30 november 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 2 oktober 2016 heeft het Uwv na de wachttijd van vier weken met ingang van 28 december 2015 de WAO-uitkering van appellant verhoogd en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste een van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO.
4.2.
Niet in geschil is dat de functie van steksteker (medewerker tuinbouw) een van de functies is die appellant in 2009 is voorgehouden bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO. De artsen van het Uwv hebben op basis van eigen onderzoek, dossierstudie en met kennisneming van informatie van de artsen van appellant, appellant met ingang van 30 november 2015 voor de functie van steksteker geschikt geacht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat appellant geen gegevens heeft overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor het werk van steksteker.
4.3.
De grond van appellant dat met de vaststelling van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de mate van 80 tot 100% per 28 december 2015 besloten ligt dat hij niet per 30 november 2015 hersteld had mogen worden verklaard voor het werk als steksteker, wordt niet gevolgd. Anders dan in de ZW is van volledige arbeidsongeschiktheid in de WAO sprake als niet ten minste drie functies met voldoende arbeidsplaatsen kunnen worden geselecteerd, die een betrokkene met inachtneming van zijn medische beperkingen nog kan verrichten. Uit de stukken over de toegenomen arbeidsongeschiktheid bij appellant blijkt dat een verzekeringsarts heeft geconstateerd dat zich per 30 november 2015 geen objectief vast te stellen verandering van de gezondheidssituatie heeft voorgedaan ten opzichte van de
WAO-beoordeling in 2009, behoudens dat het buigen in frequentie minder beperkt wordt geacht en de knijpkracht van de duimen beperkter wordt geacht. Bij de arbeidskundige beoordeling kon vervolgens slechts een geschikte functie voor appellant worden geselecteerd, namelijk (nog steeds) die van steksteker (medewerker tuinbouw). Appellant is dus met ingang van 28 december 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht, omdat onvoldoende functies konden worden geselecteerd en dus geen theoretische verdiencapaciteit resteerde.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 30 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.D. Alting Siberg

KS