ECLI:NL:CRVB:2018:4238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
17/1585 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vastgestelde belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich in 2009 ziek meldde wegens hand- en heupklachten, had in 2011 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2015 meldde hij zich opnieuw ziek, waarna het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid herbeoordeelde en concludeerde dat hij per 6 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De WGA-uitkering werd daarop beëindigd.

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv de medische beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze had vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn klachten waren toegenomen en dat er aanleiding was voor verdergaande beperkingen. Hij voerde aan dat de door hem overgelegde medische rapporten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht. De Raad onderschreef de conclusie dat de informatie van de radioloog geen aanleiding gaf voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

17/1585 WIA
Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 januari 2017, 15/7363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Özateş, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özateş. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als medewerker logistieke dienstverlening afnemers op een bloemenveiling voor 22,82 uur per week. Appellant heeft zich op 27 november 2009 ziek gemeld wegens hand- en heupklachten. Appellant heeft op 25 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft in een besluit van 19 september 2011 vastgesteld dat appellant vanaf 25 november 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 46,3%.
1.2.
Appellant heeft zich op 7 januari 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per
1 januari 2014 wegens toegenomen hand- en heupklachten. In verband met deze melding is appellant onderzocht op het spreekuur van 30 januari 2015 van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 9 februari 2015 vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 6 februari 2015 minder dan 35% is. De WGA-uitkering wordt met ingang van 10 april 2015 beëindigd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van
15 oktober 2015 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 29 september 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 15 oktober 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe passende functies ten grondslag gelegd aan de schatting.
1.5.
Het Uwv heeft in een besluit van 4 oktober 2016 (bestreden besluit 2) het besluit van
15 oktober 2015 gewijzigd in die zin dat uit oogpunt van zorgvuldigheid het recht op de
WIA-uitkering per 16 december 2015 wordt beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2 en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant gelet op het rapport van een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 januari 2016, uitgebracht in de beroepsfase, juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd op grond waarvan verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen dan reeds in de FML van 30 januari 2015 zijn opgenomen. Uitgaande van de FML van 30 januari 2015 is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de geduide functies die aan de schatting ten grondslag liggen, de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft bepaald op minder dan 35%. In verband met de wijziging van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep ter aanvulling op zijn gronden in bezwaar en beroep gesteld dat door de toename van zijn klachten er sprake is van toegenomen beperkingen welke tot wijziging van de eerder opgestelde belastbaarheid dient te leiden. Appellant heeft daarbij verwezen naar de door hem in bezwaar overgelegde rapporten van de radioloog waaruit volgens hem blijkt van een forse toename van de artrose. Voorts heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd waarom deze medische informatie geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. Gelet op de inconsistente en tegenstrijdige conclusies van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep is er volgens appellant aanleiding om een deskundige te benoemen. Appellant heeft herhaald wat hij ook al eerder heeft gesteld, namelijk dat de geduide functies de belastbaarheid overschrijden, omdat in alle geduide functies sprake is van langdurig zitten en of staan, waartoe appellant gelet op de klachten niet in staat is. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stellingen nog een rapport van
De Landelijke Expertisebalie van 15 oktober 2018 ingebracht. Dit rapport is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts M. Ludwig.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals met partijen besproken ter zitting wordt de aangevallen uitspraak zo begrepen dat de rechtbank heeft bedoeld het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond te verklaren. Het hoger beroep van appellant is uitsluitend hiertegen gericht.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de lichamelijke klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen ten aanzien van de duim-, rug- en heupklachten van appellant per 16 december 2015 voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden daarbij geheel onderschreven.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de informatie van de radioloog van
31 augustus 2015 en 10 september 2015 geen aanleiding geeft tot het aannemen van verdergaande beperkingen dan die reeds zijn neergelegd in de FML van 30 januari 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn rapport van 21 januari 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom deze informatie van de radioloog geen nieuw licht werpt op de per datum in geding vastgestelde beperkingen en dat met de beperkte belastbaarheid van de rug van appellant voldoende rekening is gehouden.
4.4. Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar het in hoger beroep ingebrachte rapport van De Landelijke Expertisebalie heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met het Uwv wordt vastgesteld dat het rapport niet een ander beeld geeft van de medische situatie van appellant per 16 december 2015. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant niet lichamelijk is onderzocht door een arts van De Landelijke Expertisebalie. Ook is de in het rapport getrokken conclusie dat er aanleiding is de FML van 30 januari 2015 te heroverwegen niet met medische gegevens onderbouwd. Geoordeeld wordt dat dit rapport geen aanknopingspunten geeft voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant door het Uwv. Voor benoeming van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 januari 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend gemotiveerd dat de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RB