In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 13 april 2016, waarin het Uwv informatie gaf over nabetalingen van zijn WW-uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat deze brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat het niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel en voegt daaraan toe dat de appellant voldoende specificaties heeft ontvangen van de door het Uwv betaalde bedragen over de relevante periode.
De appellant had in hoger beroep gesteld dat de brief van 13 juli 2016, waarin het Uwv zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde, wel degelijk een besluit was. Hij vroeg ook om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De Raad oordeelt echter dat de brief van 13 april 2016 enkel informatief was en geen wijziging in de juridische verhouding tussen de appellant en het Uwv teweegbracht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.