ECLI:NL:CRVB:2018:4232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2017. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op een WIA-uitkering per 15 september 2015. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante geen recht op een WIA-uitkering had. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel volledig. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.P. van Stralen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.M.M. Schalkwijk. Werkgeefster was vertegenwoordigd door mr. M.G. Blokziel en een directeur.
De Centrale Raad heeft in haar overwegingen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit uitvoerig besproken. De rechtbank had geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2015 waren neergelegd. De door appellante ingeschakelde verzekeringsarts, L. ten Hove, had in haar rapporten geen verdere beperkingen geconstateerd dan die in de FML waren opgenomen. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt dat het Uwv haar medische situatie te rooskleurig heeft ingeschat niet kunnen onderbouwen, en de Centrale Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien.
De beslissing van de Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.