ECLI:NL:CRVB:2018:4232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
18/537 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2017. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op een WIA-uitkering per 15 september 2015. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante geen recht op een WIA-uitkering had. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel volledig. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A.P. van Stralen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.M.M. Schalkwijk. Werkgeefster was vertegenwoordigd door mr. M.G. Blokziel en een directeur.

De Centrale Raad heeft in haar overwegingen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit uitvoerig besproken. De rechtbank had geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2015 waren neergelegd. De door appellante ingeschakelde verzekeringsarts, L. ten Hove, had in haar rapporten geen verdere beperkingen geconstateerd dan die in de FML waren opgenomen. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt dat het Uwv haar medische situatie te rooskleurig heeft ingeschat niet kunnen onderbouwen, en de Centrale Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien.

De beslissing van de Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.537 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2017, 16/2848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 5 december 2018
Zitting heeft: A.I. van der Kris.
Griffier: R.H. Budde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van Stralen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Namens werkgeefster zijn verschenen mr. M.G. Blokziel, advocaat, en [naam] , directeur.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
De rechtbank is uitgebreid ingegaan op de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen dan neergelegd in de door het Uwv gehanteerde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2015. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken wat de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts L. ten Hove in haar rapport van 10 november 2016 en haar andere toelichting daarop van 9 mei 2017 heeft gesteld over de zitmogelijkheden van appellante bij gebruik van een artrodesezitting. Ook heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat Ten Hove in haar rapport heeft gesteld verder geen aanleiding te zien voor verdergaande beperkingen dan neergelegd in de FML van 3 augustus 2015.
1.2.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt, dat het Uwv haar medische situatie te rooskleurig heeft ingeschat, niet onderbouwd. Ter zitting heeft appellante voorts niet kunnen onderbouwen op welke punten de aangevallen uitspraak, gelet ook op wat Ten Hove over haar mogelijkheden heeft gezegd, niet juist is.
1.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante per 15 september 2015 geen recht is ontstaan op een WIA‑uitkering en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven.
2. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend.) R.H. Budde (getekend.) A.I. van der Kris

NW