ECLI:NL:CRVB:2018:4225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvraag wegens niet-wonen op opgegeven adres
In deze zaak heeft appellant op 11 december 2015 een aanvraag voor bijstand ingediend, welke door het college op 16 februari 2016 is afgewezen. De afwijzing is gehandhaafd na bezwaar op 25 april 2016, met als reden dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op het adres woonde dat hij had opgegeven. Het college baseerde zich op een verklaring van appellant en de bevindingen van een huisbezoek op 10 februari 2016. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het college niet op zijn verklaring had mogen afgaan, omdat deze niet letterlijk moest worden genomen en niet juist was weergegeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde, aangezien appellant de verklaring had ondertekend na voorlezing. De Raad concludeerde dat het college terecht aannam dat de verklaring een juiste weergave was van wat appellant had gezegd. Appellant had verklaard dat hij af en toe op het opgegeven adres sliep, maar dat hij voornamelijk bij vrienden verbleef.
De Raad oordeelde verder dat de aangetroffen situatie in de woning van appellant, met slechts enkele persoonlijke spullen, niet in overeenstemming was met zijn verklaring dat hij daar woonde. Appellant had niet onderbouwd dat de bevindingen van het huisbezoek niet klopten. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de woon- en leefsituatie van appellant te controleren en dat het niet aan het college was om nader onderzoek te doen naar de situatie van appellant, aangezien hij zelf had verklaard niet op het opgegeven adres te verblijven.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.