ECLI:NL:CRVB:2018:4222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/1658 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 2 december 2013 ziek meldde na een heupprothese, had een WIA-uitkering aangevraagd op 7 september 2015. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WIA-uitkering met de motivatie dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De appellant stelde dat er in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten onrechte geen beperkingen waren opgenomen met betrekking tot vervoer, wat volgens hem de reden was dat de functie van chauffeur niet geschikt voor hem was. De Raad heeft echter de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de appellant medisch gezien in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om substantiële medische informatie te overleggen die twijfel kan zaaien over de vastgestelde belastbaarheid.

Uitspraak

17.1658 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 januari 2017, 16/1238 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R.V.L. Kicken, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kicken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als [naam functie] voor gemiddeld 38,31 uur per week. Hij heeft zich op 2 december 2013, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld in verband met het plaatsen van een heupprothese links. Op 7 september 2015 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Hij is op 17 september 2015 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 november 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 27 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 november 2015 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 november 2015 is bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 24 februari 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met een aangepaste FML van dezelfde datum en een rapport van 9 maart 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld heeft plaatsgevonden. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die twijfel wekt over de juistheid van de vaststelling van zijn belastbaarheid op de datum in geding. De rechtbank ziet in de medische gegevens geen aanleiding ten aanzien van beroepsmatig vervoer een beperking aan te nemen. Er is volgens de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust en dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen recht heeft op WIA-uitkering per 30 november 2015. Appellant heeft daartoe gesteld dat in de FML ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen wat betreft het item vervoer. Het Uwv heeft daarom ten onrechte de functie van chauffeur
(SBC-code 282160) aan de schatting ten grondslag gelegd. De werkzaamheden in de chauffeursfunctie zijn volgens appellant een te grote belasting voor zijn heup en knieën. Ook is er sprake van veel uren aaneengesloten zitten, wat voor appellant niet mogelijk is. Appellant rijdt zelf in een automaat omdat hij niet meer in staat is te rijden in een schakelvoertuig. Dat hij zelf korte stukjes auto rijdt is volgens appellant niet vergelijkbaar met het rijden als beroepsmatig chauffeur. Appellant heeft tevens verzocht om schadevergoeding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant met ingang van 30 november 2015 niet onjuist heeft vastgesteld, wordt onderschreven evenals de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Het ter zitting door appellant gevoerde betoog dat hij door de heupoperatie in 2013 minder kracht heeft in zijn linkerbeen, waardoor hij moeite heeft met de bediening van een schakelauto kan niet leiden tot een ander oordeel. Daartoe wordt van belang geacht dat uit de informatie van de orthopedisch chirurg van 18 december 2013 volgt dat de uitgevoerde heupoperatie links was geslaagd. Uit de informatie van de orthopedisch chirurg van 7 januari 2015 en 3 november 2015 noch uit de informatie van de huisarts van 19 januari 2016 volgt dat na onderzoek krachtsverlies in het linkerbeen is vastgesteld of dat appellant daarover heeft geklaagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 20 mei 2015 en 24 februari 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant ondanks zijn beperkingen geschikt moet worden geacht om de functie van chauffeur uit te oefenen. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er ten tijde van belang geen aanleiding was om een beperking te stellen voor vervoer wordt, gelet op het voorgaande, onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die aanleiding kunnen geven voor twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde beperkingen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor het oordeel dat, gelet op de aan deze functies verbonden belasting, de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant.
4.4.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RB