Uitspraak
17.1658 WIA
mr. M.J.H.H. Fuchs.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 2 december 2013 ziek meldde na een heupprothese, had een WIA-uitkering aangevraagd op 7 september 2015. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WIA-uitkering met de motivatie dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De appellant stelde dat er in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten onrechte geen beperkingen waren opgenomen met betrekking tot vervoer, wat volgens hem de reden was dat de functie van chauffeur niet geschikt voor hem was. De Raad heeft echter de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de appellant medisch gezien in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om substantiële medische informatie te overleggen die twijfel kan zaaien over de vastgestelde belastbaarheid.