In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante, werkzaam als serveerster, meldde zich ziek op 26 juli 2009 en diende op 4 mei 2011 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, stellende dat appellante bij aanvang van de verzekering op 14 mei 2009 al volledig arbeidsongeschikt was of dat haar uitval binnen zes maanden te verwachten was. De rechtbank volgde dit standpunt, maar appellante betoogde dat zij voor haar ziekmelding geen arbeidsongeschiktheid had en dat de medische verklaringen haar standpunt ondersteunden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beschikbare gegevens onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellante bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat het enkele feit dat er klachten of beperkingen bestonden niet voldoende is om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 2.004,- werden vastgesteld.