ECLI:NL:CRVB:2018:4196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande in verband met een meerpersoonshuishouden met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft appellant in juli 2011 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij gaf aan ongehuwd samen te wonen met zijn partner. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende hem op 25 juli 2011 een AOW-pensioen toe naar de norm voor een gehuwde. In oktober 2015 ontving de Svb een systeemmelding dat een meerderjarig kind bij appellant inwonend was. Dit leidde tot een herziening van het AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande per 1 november 2015. Appellant ging in bezwaar tegen de herziening en stelde dat zijn pensioen met volledige terugwerkende kracht vanaf juli 2011 herzien moest worden, omdat het aanvraagformulier onduidelijk was en de Svb een fout had gemaakt.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb het AOW-pensioen terecht met één jaar terugwerkende kracht had herzien, met ingang van oktober 2014. De Raad stelde vast dat appellant niet tijdig alle relevante informatie had verstrekt en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde. Onbekendheid met wet- of regelgeving werd niet als een bijzonder geval erkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb correct had gehandeld.