ECLI:NL:CRVB:2018:4177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18-334 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen na beoordeling van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig militair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege schouder- en voetklachten die hij aan zijn militaire dienst toeschreef. De staatssecretaris van Defensie had het verzoek afgewezen, gebaseerd op adviezen van verzekeringsartsen die concludeerden dat de klachten niet in verband stonden met de militaire dienst. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de gronden van de appellant in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris zich terecht had gebaseerd op de adviezen van de verzekeringsartsen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de medische gegevens geen steun boden voor de stelling van de appellant dat zijn klachten verband hielden met zijn militaire dienst. De Raad merkte op dat de appellant pas meer dan twintig jaar na zijn diensttijd met schouderklachten bij de huisarts was gekomen en dat hij in die periode zwaar lichamelijk werk had verricht. Bovendien waren er geen relevante medische gegevens over ongevallen tijdens de militaire dienst die de klachten konden onderbouwen.

De Raad concludeerde dat de staatssecretaris het verzoek om toekenning van het invaliditeitspensioen op goede gronden had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 20 december 2018.

Uitspraak

18.334 MPW

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 december 2017, 17/1389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie (minister), is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2018. Appellant is niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.J. Engels Linsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in de periode van [datum in 1] 1979 tot [datum in 2] 1980 dienstplichtig militair bij de Koninklijke Landmacht. Bij brief van 16 juni 2015 heeft appellant de staatssecretaris verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Appellant heeft in dit verzoek vermeld dat hij schouderklachten heeft nadat hij uit een drietonner moest springen en dat hij voetklachten heeft. Naar aanleiding van dit verzoek is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ingesteld. Appellant is onderzocht door verzekeringsarts R. Bhaggoe, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapport van 16 februari 2016. Zijn conclusie luidt dat een letsel of breuk van het sleutelbeen niet gedocumenteerd is in het medisch dossier en dat uit de informatie van de behandelaars blijkt dat sprake is van degeneratieve afwijkingen in het sleutelbeen ter hoogte van de rechterschouder en het rechterborstbeen. Deze afwijkingen zijn toe te schrijven aan de leeftijd en de fysieke belasting na de militaire dienst. Niet aannemelijk is dat deze een gevolg zijn van omstandigheden tijdens de militaire dienst, zodat geen dienstverband voor deze klachten wordt aangenomen. Verder worden de pijnklachten aan de voeten bepaald door de constitutie van appellant. De uitoefening van de militaire dienst heeft niet bijgedragen aan het ontstaan, tot uiting komen of blijvend verergeren van deze pijnklachten. Niet aannemelijk is dat sprake is van oorzakelijk of verergerend dienstverband. Op grond hiervan heeft de staatssecretaris het verzoek bij besluit van 22 februari 2016 afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2016 ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich daarbij mede gebaseerd op het advies van 29 december 2016 van (bezwaar)verzekeringsarts M. Levy.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de staatssecretaris de hyperventilatie en de klachten aan de knie en heup terecht niet bij de beoordeling heeft betrokken, nu appellant die klachten niet in de aanvraag heeft genoemd en de klachten als gevolg daarvan niet zijn beoordeeld door de verzekeringsarts. Appellant kan ten aanzien van die klachten een nieuwe aanvraag indienen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de conclusie van de verzekeringsartsen dat de klachten aan schouder, sleutelbeen en voeten niet in verband staan met de uitoefening van de militaire dienst tot stand is gekomen na uitgebreid onderzoek. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die aan het medisch rapport en de aanvullende brieven van de verzekeringsartsen doen twijfelen. De conclusies zijn verder gedegen, goed gemotiveerd en inzichtelijk, zodat de staatssecretaris zich bij zijn beslissing mocht baseren op de conclusies van de verzekeringsartsen. Nu niet aannemelijk is dat de klachten in verband staan met de uitoefening van de militaire dienst, heeft de staatssecretaris het verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden van appellant zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de aan die uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit mocht baseren op de onder 1.1 en 1.2 genoemde adviezen van de verzekeringsartsen. De beschikbare medische gegevens bieden geen steun voor het standpunt van appellant dat zijn schouder- en voetklachten in verband staan met de uitoefening van de militaire dienst. Overigens heeft appellant bij zijn aanvraag, tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en in bezwaar en beroep verschillende omstandigheden genoemd tijdens de uitoefening van de militaire dienst die de oorzaak zouden zijn van zijn klachten. Er zijn geen processen-verbaal opgemaakt van ongevallen waarbij appellant betrokken is geweest. Er is alleen bekend dat er een letsel aan de rechtervoet is geweest (teen gestoten) en dat appellant na afwachtend beleid hiervoor geen medische hulp meer heeft gezocht. Verder was de rechterarm in 1979 tweemaal uit de kom, waarvoor appellant met een mitella werd behandeld. Er zijn geen fracturen bekend en ook hiervoor heeft appellant later geen medische hulp gezocht. De Raad neemt ook in aanmerking dat appellant zich pas meer dan twintig jaar na het verlaten van de militaire dienst bij de huisarts heeft gemeld met schouderklachten en dat hij na het verlaten van de militaire dienst jarenlang zwaar lichamelijk werk heeft gedaan. Verder wijst de enkele vermelding in de door de huisarts verstrekte gegevens op 30 mei 2003 van een (vermoeden van) een “oud fractuurtje” in de rechtervoet nog niet op een verband met de uitoefening van de militaire dienst in de periode van [datum in 1] 1979 tot [datum in 2] 1980.
4.2.
De staatssecretaris mocht zich bij de beoordeling van het verzoek om invaliditeitspensioen van appellant beperken tot de schouder- en voetklachten, nu slechts die klachten waren vermeld in de aanvraag en bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De door appellant in bezwaar en beroep genoemde knie-, heup- en rugklachten en hyperventilatie staan in deze procedure niet ter beoordeling.
4.3.
Dit betekent dat de staatssecretaris het verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen op goede gronden heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) F.H.R.M. Robbers
md