ECLI:NL:CRVB:2018:4171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/491 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loongerelateerde WGA-uitkering en afwijzing schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die eerder een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar loongerelateerde WGA-uitkering niet wijzigden. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies voor appellante passend waren. Appellante had aangevoerd dat haar fysieke en psychische klachten niet goed waren ingeschat, maar de Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en het Uwv. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en wees de verzoeken om schadevergoeding af. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.004,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de beoordeling van de belastbaarheid van appellanten in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

17.491 WIA, 18/1670 WIA

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2016, 16/2175 (aangevallen uitspraak 1) en 23 februari 2018, 17/3403 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van de schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben in zaak 18/1670 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker objectbeheer en bestandscontrole voor 36 uur per week. Op 10 oktober 2013 heeft appellante vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving zich opnieuw ziek gemeld met voet en schouderklachten.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) is ontstaan omdat appellante met ingang van 8 oktober 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
1 maart 2016 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard. Appellante is met ingang van
8 oktober 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 70,86%. Het Uwv heeft appellante een bedrag van € 980,- aan kosten van bezwaar vergoed.
1.3.
Op 2 augustus 2016, 19 september 2016 en 23 september 2016 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheidssituatie is verslechterd. De eerste melding ziet op een verslechtering van haar fysieke klachten sinds 18 december 2015 en van haar psychische klachten sinds februari 2016. De andere twee meldingen zien op een verslechtering van haar fysieke klachten sinds 26 september 2016.
1.4.
Bij besluit van 3 januari 2017 heeft het Uwv besloten dat de loongerelateerde
WGA-uitkering niet wijzigt omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante 68,00% was per 13 december 2016. Bij besluit van 5 mei 2017 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft zowel tegen bestreden besluit 1 als tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
2.1.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Verder ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante ongeschikt zijn.
2.1.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nu deze inzichtelijk gemotiveerd heeft waarom geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de geselecteerde functies is de rechtbank van oordeel dat het Uwv inzichtelijk en overtuigend heeft beargumenteerd dat de functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden.
3.1.
Appellante heeft tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld.
3.1.1.
Appellante heeft met betrekking tot aangevallen uitspraak 1 haar standpunt dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen gehandhaafd. Haar fysieke en psychische klachten zijn door het Uwv onderschat. Deze klachten hebben invloed op elkaar en het Uwv heeft ten onrechte de klachten apart van elkaar in aanmerking genomen. Doordat er meer beperkingen gesteld moeten worden, zijn ook de geselecteerde functies niet passend.
3.1.2.
Appellante heeft met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 haar standpunt gehandhaafd dat haar fysieke en psychische klachten verslechterd zijn en dat hierdoor meer beperkingen moeten worden aangenomen. De geselecteerde functies overschrijden haar belasting. Appellante heeft de Raad verzocht om een orthopeed als deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van klinisch psycholoog
Y. Kokosky Deforehaux van 17 oktober 2017 en een brief van anesthesioloog-pijnspecialist J.H. Vranken van 25 september 2017 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4.1.
De Raad komt ten aanzien van het beroep tegen aangevallen uitspraak 1 tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.1.2.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de combinatie van haar klachten wordt het volgende overwogen: uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 januari 2016 komt overduidelijk naar voren dat juist de combinatie van de fysieke problemen, de psychische kwetsbaarheid, en de forse psychosociale problemen de basis is voor de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) weergegeven urenbeperking, namelijk dat appellante gemiddeld ongeveer vier uur per dag en twintig uur per week kan werken. In wat appellante heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gezien om aan dit standpunt te twijfelen.
4.1.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is door het Uwv inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de voor het bestreden besluit geselecteerde functies voor appellante passend zijn.
4.2.
De Raad komt ten aanzien van het beroep tegen aangevallen uitspraak 2 tot de volgende beoordeling.
4.2.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
4.2.2.
Met betrekking tot de in bezwaar ingediende informatie van orthopedisch chirurg
G.H. Bulstra van 22 maart 2017 en van huisarts M.J. Bakker van 17 januari 2017 en 14 augustus 2017 wordt overwogen dat het Uwv deze informatie voldoende heeft betrokken in zijn beoordeling. In zijn rapport van 2 maart/24 april 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze informatie van die behandelaars niet leidt tot andere of verdergaande beperkingen dan in de FML zijn weergegeven.
4.2.3.
Nu de Raad geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv, wordt het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen.
4.2.4.
Het Uwv heeft toereikend gemotiveerd dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Vastgesteld moet echter wel worden dat het Uwv pas in hoger beroep met het rapport van 11 juni 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de belasting op beoordelingspunt 2.1.1 van de functie operator assemblage (SBC-code 271130) de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Dit gebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.3.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.2.4 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. De verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade worden dan ook afgewezen.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in beroep tegen bestreden besluit 2 en € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2, in totaal € 2.004,-. Tevens bestaat er aanleiding te bepalen dat het Uwv het griffierecht in beroep tegen bestreden besluit 2 en in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 aan appellante vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep tegen het besluit van 5 mei 2017 en in
hoger beroep tegen de uitspraak van 23 februari 2018 betaalde griffierecht van in totaal
€ 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.D. Alting Siberg
md