ECLI:NL:CRVB:2018:4163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17/7281 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van een persoonsgebonden budget en terugvordering door het zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. voor appellante, die in 2014 een pgb van netto € 31.926,05 had ontvangen. Het zorgkantoor stelde dit pgb later vast op nihil en vorderde een bedrag van € 31.926,05 terug. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante de eerder aangevoerde gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe of andere gronden waren gepresenteerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het zorgkantoor in redelijkheid het pgb had kunnen vaststellen op een lager bedrag en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij meer had betaald voor de verleende zorg dan het bedrag dat door het zorgkantoor was geaccepteerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7281 AWBZ

Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 oktober 2017, 16/8002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellante is niet verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.D. Saro.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft aan appellante op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) over 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van netto € 31.926,05.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2016 heeft het zorgkantoor het pgb van appellante over 2014 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 31.926,05 aan betaalde voorschotten van appellante teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 25 november 2016 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, het pgb over 2014 nader vastgesteld op € 16.449,89 en een bedrag van € 15.476,16 aan betaalde voorschotten van appellante teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Door de zorgverleners gedeeltelijk contant te betalen heeft appellante niet voldaan aan de in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder j, van de Rsa neergelegde verplichting. Het zorgkantoor was daarom bevoegd het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat het zorgkantoor het pgb niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op een bedrag van € 16.449,89. Het zorgkantoor is niet tekortgeschoten in de voorlichting van appellante en in de begeleiding van haar administratie. Appellante heeft immers niet bestreden dat het zorgkantoor haar er expliciet van op de hoogte heeft gesteld dat contante betalingen vanaf 1 januari 2012 niet meer zijn toegestaan. Dat appellante verstandelijk beperkt is en dat haar moeder, tevens zorgverlener, analfabeet is, ontslaat appellante niet van de verantwoordelijkheid om de besteding van het pgb op de juiste wijze te verantwoorden. Voor zover appellante en haar zorgverlener(s) daartoe niet zelf in staat waren, had het op hun weg gelegen om daarvoor een derde in te schakelen of om te kiezen voor zorg in natura. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering heeft kunnen besluiten. Niet is gebleken dat de terugvordering voor appellante onaanvaardbare gevolgen heeft.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij de bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan gegeven oordeel over de gronden van beroep. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de vaststelling berust op een onredelijke belangenafweging. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer voor verleende zorg is betaald dan het bedrag dat door het zorgkantoor is geaccepteerd.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.A.A. Traousis

RB