ECLI:NL:CRVB:2018:4161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de WGA-vervolguitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WGA-vervolguitkering van appellant. Appellant was sinds 3 oktober 2011 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een wijziging in zijn situatie en een beslissing van het Uwv op 3 september 2015, werd zijn WGA-vervolguitkering ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv deugdelijk waren.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere oordelen van de rechtbank juist waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd zijn. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant per 1 mei 2015, en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met zijn belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.