ECLI:NL:CRVB:2018:4161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17/2143 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de WGA-vervolguitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WGA-vervolguitkering van appellant. Appellant was sinds 3 oktober 2011 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een wijziging in zijn situatie en een beslissing van het Uwv op 3 september 2015, werd zijn WGA-vervolguitkering ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv deugdelijk waren.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere oordelen van de rechtbank juist waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd zijn. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant per 1 mei 2015, en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met zijn belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17.2143 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 februari 2017, 15/4263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. G. Burgers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Burgers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 3 oktober 2011 wegens lichamelijke en psychische klachten
op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,94%
1.2.
In mei 2012 is appellant gaan werken als postbesteller. Met ingang van 3 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld met hartklachten. Na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2015 de loongerelateerde
WGA-uitkering met ingang van 1 mei 2015 omgezet in een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 61,26%.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 3 september 2015 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2015, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard en de
WGA-vervolguitkering met ingang van 22 september 2015 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
2.1.
Appellant heeft tegen de beslissing op bezwaar van 3 september 2015 beroep ingesteld. Gedurende de behandeling van het beroep heeft het Uwv op 5 januari 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. Hierbij is het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2015 alsnog gegrond verklaard en is appellant met ingang van 1 mei 2015 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,62%. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 en 19 december 2016 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 december 2016 ten grondslag.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 3 september 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens het vervallen van het procesbelang. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk geacht. Op 1 mei 2015 gebruikte appellant nog geen Deparkine en uit de medische gegevens blijkt niet dat er op dat moment depressieve periodes waren waardoor appellant niet meer functioneerde. Verder heeft de rechtbank ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat in de geduide functies de belastbaarheid van appellant ten aanzien van samenwerken niet wordt overschreden. Ook is in de geduide functies geen sprake van veelvuldige deadlines of productiepieken. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de geduide functies tijdens de inwerkperiode kan terugvallen op collega’s of leidinggevenden in de rol van mentor of coach.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. Vanwege zijn medicatiegebruik acht hij zich niet staat arbeid te verrichten. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen, omdat sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op de aspecten samenwerken en het werken met veelvuldige deadlines of productiepieken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant per 1 mei 2015. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellant niet met medische gegevens onderbouwd dat zijn beperkingen zijn onderschat. De stelling van appellant dat zijn medicatiegebruik leidt tot depressieve episodes waardoor hij geen functionele mogelijkheden heeft, vindt geen steun in de beschikbare medische gegevens, waaronder het rapport van GZ-psycholoog drs. J.H. Poelstra van 13 oktober 2015. Dat rapport heeft een belangrijke rol gespeeld bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant en is aanleiding geweest om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 22 december 2016 te wijzigen, in zoverre dat er een urenbeperking is aangenomen. De stelling van appellant dat het oordeel van Poelstra over zijn beperkingen op een onjuiste wijze is overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een in hoger beroep overgelegd rapport van 30 oktober 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat uit het rapport van Poelstra en uit de overige beschikbare medische gegevens niet volgt dat appellant dusdanig overgevoelig is voor licht en geluid dat hij niet in een werksituatie zou kunnen functioneren. Ook volgt uit die medische gegevens niet dat de geheugenfuncties van appellant zodanig zwak zijn, dat er nauwelijks mogelijkheden zijn om nieuwe vaardigheden aan te leren. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht waarom de door psychiater drs. M.C. Tintinago Franco bij appellant vastgestelde bipolaire stoornis niet leidt tot een ander oordeel over de belastbaarheid, door erop te wijzen dat een nieuwe diagnose niet betekent dat de onderliggende klachten en beperkingen wijzigen. Tot slot hebben de door appellant bij brieven van 25 en 29 oktober 2018 ingebrachte (medische) gegevens betrekking op een datum na de datum in geding, 1 mei 2015. Deze hebben dan ook geen betekenis voor de onderhavige beoordeling.
4.2.
Uitgaande van de FML van 22 december 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 12 januari 2017 en 4 mei 2017 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat de belasting in de voor appellant geselecteerde functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellant. Daarbij is inzichtelijk verwoord dat in de functies geen sprake is van een kenmerkende belasting op de aspecten samenwerken en veelvuldige deadlines of productiepieken.
4.3.
Gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) O.V. Vries

KS