Uitspraak
21 februari 2017, 16/4354 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 19 december 2018 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in de zaak met nummer 17/2488 WIA. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep dat was ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 februari 2017. In deze procedure heeft de appellant, het Uitvoeringsinstituut, laten weten dat zij de loonsanctie herroept en berust in de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor trok de appellant het hoger beroep in.
Namens de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W. van den Berge, werd verzocht om de appellant te veroordelen in de proceskosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat het onderzoek ter zitting achterwege is gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft het onderzoek gesloten en zich beperkt tot de proceskosten die zijn gemaakt in het kader van het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat, nu het hoger beroep was ingetrokken, de eerdere uitspraak van de rechtbank, inclusief de bepalingen over proceskosten en griffierecht, vaststond. De Raad heeft de appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 501,- voor verleende rechtsbijstand. Deze beslissing werd genomen door rechter B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier L.R. Carlier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.