ECLI:NL:CRVB:2018:4158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17/2488 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak

Op 19 december 2018 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in de zaak met nummer 17/2488 WIA. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep dat was ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 februari 2017. In deze procedure heeft de appellant, het Uitvoeringsinstituut, laten weten dat zij de loonsanctie herroept en berust in de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor trok de appellant het hoger beroep in.

Namens de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W. van den Berge, werd verzocht om de appellant te veroordelen in de proceskosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat het onderzoek ter zitting achterwege is gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft het onderzoek gesloten en zich beperkt tot de proceskosten die zijn gemaakt in het kader van het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat, nu het hoger beroep was ingetrokken, de eerdere uitspraak van de rechtbank, inclusief de bepalingen over proceskosten en griffierecht, vaststond. De Raad heeft de appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 501,- voor verleende rechtsbijstand. Deze beslissing werd genomen door rechter B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier L.R. Carlier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 december 2018
17/2488 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
21 februari 2017, 16/4354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[belanghebbende] te [gemeente] (belanghebbende)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.W. van den Berge, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 augustus 2018 heeft appellant laten weten over te gaan tot herroeping van de loonsanctie en derhalve te berusten in de uitspraak van de rechtbank. Appellant heeft gelijktijdig het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene heeft mr. Van den Berge verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Nu het hoger beroep is ingetrokken, staat de aangevallen uitspraak, met inbegrip van de daarin gegeven bepalingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht, vast. Derhalve beperkt de Raad zich tot de in het kader van de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 501,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Carlier

LO