ECLI:NL:CRVB:2018:4144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/2220 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en vermoeidheidsklachten na DNET-operatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een geschil over de WAO-uitkering van de appellant, die stelt dat zijn vermoeidheidsklachten het gevolg zijn van de DNET (Dysfunctionele Neurogene Epilepsie) en dat het Uwv ten onrechte niet terugkomt van eerdere besluiten uit 1992, 1994 en 2001. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak (ECLI:Nl:CRVB:2015:862) al een oordeel geveld en de verzekeringsarts heeft ter uitvoering daarvan een toelichting gegeven. De Raad volgt het standpunt van de verzekeringsarts, die concludeert dat er geen causaal verband is tussen de vermoeidheidsklachten en de DNET. De Raad wijst erop dat de vermoeidheidsklachten niet zijn afgenomen na de operatie en dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat de DNET de vermoeidheid veroorzaakt. De Raad oordeelt dat het Uwv niet onterecht vasthoudt aan de eerdere besluiten en dat het gebrek dat in de tussenuitspraak was geconstateerd, is hersteld. De uitspraak van de rechtbank Limburg wordt vernietigd, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.254,50 bedragen, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

13.2220 WAO

Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 maart 2013, 11/1554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 30 januari 2015, ECLI:Nl:CRVB:2015:862, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toelichting gegeven.
Namens appellant heeft mr. L. Meijs haar zienswijze gegeven. Het Uwv heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
2. Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van de in 1.1 van de tussenuitspraak genoemde besluiten van 30 december 1992, 6 juni 1994 en 29 mei 2001.
3. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juli 2011 heeft deze arts gesteld dat de vermoeidheid geen novum is aangezien deze destijds al is genoemd. Zoals de Raad in de tussenuitspraak heeft overwogen heeft het Uwv ten onrechte de door appellant ingebrachte informatie ten aanzien van de diagnose DNET niet aangemerkt als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.1.
Om dit gebrek te herstellen heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2015 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin uiteengezet dat de DNET een aandoening is die al sinds de kinderleeftijd van appellant aanwezig was. Een medisch objectiveerbare onderbouwing dat de vermoeidheid veroorzaakt wordt door de DNET ontbreekt. Daarbij is er op gewezen dat de verzekeringsarts in 1992 geen vermoeidheid beschrijft als reden voor arbeidsongeschiktheid. Ook in 2000 maakt de verzekeringsarts daarvan geen melding. Dat na de operatie van de DNET de vermoeidheid niet is verdwenen en de epilepsie wel, maakt een causaal verband niet waarschijnlijk. In de literatuur wordt geen causaal verband aangetroffen tussen DNET en invaliderende vermoeidheid. Met de vermoeidheidsklachten ten gevolge van de CVA is rekening gehouden door de zwaarte van het werk aan te passen.
4.2.
In reactie hierop heeft appellant gewezen op de informatie van zijn behandelaars. De psychiater geeft aan dat de DNET zich meestal uit door epilepsie en dat de epilepsie vermoeidheidsklachten en de vermoeidheid weer cognitieve klachten veroorzaakt. De DNET staat dus wel in causaal verband met de vermoeidheidsklachten. De psychiater heeft in zijn brief van 25 oktober 2014 voorts melding gemaakt van vanaf de kindertijd bestaande gedragsproblemen.
4.3.
De Raad volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de beschikbare gedingstukken kan niet worden afgeleid dat de vermoeidheidsklachten een gevolg zijn van de DNET. De vermoeidheidsklachten zijn niet afgenomen na de operatie, zo blijkt uit de brief van de psychiater van 25 oktober 2014. Uit het dossier blijkt verder dat appellant pas vanaf 2001 vermoeidheidsklachten noemt, terwijl de DNET al veel langer aanwezig was en hij daarmee lange tijd fulltime gewerkt heeft. Cognitieve problemen konden bij neuropsychologisch onderzoek in 2013 niet worden vastgesteld. Betreffende de gedragsproblemen wijst de Raad op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2015. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat het verloop van de arbeidscarriere tot 1991 daarvoor geen enkele aanwijzing geeft. Ook in de rapporten van de verzekeringsartsen is zo’n aanwijzing niet te vinden.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 kan het door het Uwv ingenomen standpunt, dat niet wordt teruggekomen van de besluiten van 30 december 1992, 6 juni 1994 en
29 mei 2001 niet voor onjuist worden gehouden. Hieruit volgt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende gemotiveerd besluit, bestaat er aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, evenals het bestreden besluit en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.252,50 in hoger beroep voor verleende bijstand, in totaal € 2.254,50.
6. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 augustus 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.254,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 159,- vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst–Hagen
(getekend) R.L. Rijnen
md