ECLI:NL:CRVB:2018:4136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17/5545 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten

Op 19 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging van de WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Appellant ontving vanaf 1 januari 2016 een WW-uitkering, die per 20 april 2016 werd beëindigd na volledige werkhervatting. Het Uwv had op 23 maart 2016 een maatregel opgelegd, waarbij de uitkering met 25% werd verlaagd voor vier maanden, omdat appellant in de periode van 3 februari tot 1 maart 2016 niet voldoende had gesolliciteerd. Appellant maakte bezwaar tegen deze maatregel, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 juni 2016.

In de aangevallen uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van appellant ongegrond, omdat hij geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij wel degelijk had gesolliciteerd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de maatregel op te leggen en dat de omstandigheden van appellant, waaronder de ziekte van zijn moeder, geen vermindering van verwijtbaarheid rechtvaardigden. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank deze al afdoende had besproken en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren voor een andersluidend oordeel.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door A.I. van der Kris, met R.H. Budde als griffier.

Uitspraak

17.5545 WW

Datum uitspraak: 19 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 juni 2017, 16/4790 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 januari 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW), bij gelijkblijvende omstandigheden lopend tot en met 31 mei 2016. De WW-uitkering is per 20 april 2016 beëindigd vanwege volledige werkhervatting.
1.2.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WW-uitkering bij wijze van maatregel met ingang van 2 maart 2016 verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat hij in de periode van 3 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 maart 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen stukken heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat hij viermaal in vier weken heeft gesolliciteerd, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat appellant niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht. Dit betekent dat het Uwv bevoegd was tot het opleggen van een maatregel. De door appellant aangevoerde omstandigheden bieden geen grond voor het oordeel dat het niet nakomen van de sollicitatieplicht appellant niet of slechts in beperkte mate kan worden aangerekend. Appellant is bij de toekenning van de WW-uitkering gewezen op de sollicitatieplicht en de gevolgen van het niet voldoen hieraan. Ook de ziekte van zijn moeder geeft geen aanleiding om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het zwaar is voor appellant dat zijn moeder ziek is, ontslaat dit hem niet van de sollicitatieplicht, aldus de rechtbank.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat hij wel heeft gesolliciteerd, maar dat hij in verband met de ziekte van zijn moeder is vergeten de sollicitaties in een aparte map van het Uwv op te slaan. Ook was de site van het Uwv van 18 tot 22 maart 2016 in onderhoud, waardoor appellant niet kon inloggen. Appellant was in de veronderstelling dat alles goed was, nadat hij aan het Uwv had uitgelegd waarom de sollicitaties niet in de juiste map stonden. Appellant is van mening dat het Uwv er meer waarde aan hecht dat hij werk vindt, dan dat hij werk op zijn eigen niveau vindt. Appellant heeft in hoger beroep aanvullende informatie over zijn sollicitatieactiviteiten overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel heeft verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat appellant in de periode van 3 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 onvoldoende sollicitatieactiviteiten in het kader van de WW heeft verricht.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Uit de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken blijkt niet dat hij in de periode van 3 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 vier sollicitaties heeft verricht.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R.H. Budde
md