ECLI:NL:CRVB:2018:4129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
18/4554 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de korpschef van politie die onvoorwaardelijk ontslag heeft verleend aan een politieambtenaar, betrokkene, wegens plichtsverzuim. Betrokkene was sinds 1 april 2000 werkzaam bij de politie en had op 20 december 2016, na een kerstbijeenkomst, alcohol genuttigd en een auto bestuurd. Dit leidde tot een melding van gevaarlijk rijgedrag en een onderzoek door de politie. De korpschef concludeerde dat betrokkene zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, onder andere door het niet melden van het strafbare feit van haar collega die onder invloed van alcohol had gereden.

De rechtbank had in een eerdere uitspraak het ontslagbesluit van de korpschef vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de korpschef terecht onvoorwaardelijk ontslag had opgelegd. De Raad benadrukte dat betrokkene niet alleen had gereden onder invloed, maar ook had geprobeerd het onderzoek te beïnvloeden en niet de waarheid had gesproken. De Raad oordeelde dat de aard en ernst van de verweten gedragingen het onvoorwaardelijke ontslag rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

18.4554 AW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 juli 2018, 17/2947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G.J.L.F.M. Schakenraad, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.C.M.A. Gommans. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Schakenraad.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1 april 2000 werkzaam bij de politie, laatstelijk bij de [eenheid] in de functie van [functie] bij het team van de Afdeling [afdeling] .
1.2.
Op 20 december 2016 hebben betrokkene en haar collega [X] een kerstbijeenkomst in [gemeente 1] en aansluitend een café bezocht. Ze hebben daarbij beiden alcoholhoudende drank genuttigd. Rond 22.30 uur zijn betrokkene en [X] in de auto van [X] naar de woning van betrokkene in [gemeente 2] gereden. Betrokkene heeft de auto bestuurd tot zij thuis was. Vervolgens is [X] met haar auto vanuit [gemeente 2] naar haar woning in [gemeente 3] gereden. Tijdens deze laatste rit is bij de politie een melding binnengekomen over het rijgedrag van [X] . Naar aanleiding van deze melding zijn twee agenten naar de woning van [X] gegaan alwaar zij de beschadigde auto van [X] tegen een boom hebben aangetroffen. [X] was nergens te bekennen. Nadat betrokkene op de hoogte was geraakt van de situatie, heeft zij zich bij de woning van [X] gemeld. Op grond van het naar aanleiding van dit voorval verrichte onderzoek heeft de korpschef geconcludeerd dat betrokkene en [X] zich schuldig hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Bij besluit van
20 april 2017 heeft de korpschef aan [X] een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van vier jaren opgelegd.
1.3.
Bij besluit van 13 maart 2017 heeft de korpschef met toepassing van artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) betrokkene met onmiddellijke ingang geschorst.
1.4.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van de zienswijze van betrokkene daarover heeft de korpschef bij besluit van 3 mei 2017 met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, in verbinding met artikel 82 van het Barp betrokkene wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene wordt verweten dat zij onder invloed van te veel alcohol een auto heeft bestuurd, dat zij [X] er niet van heeft weerhouden onder invloed van alcohol auto te rijden en dat zij de politie hiervan niet op de hoogte heeft gesteld, dat zij in het intern onderzoek hierover niet naar waarheid heeft verklaard, dat zij op de avond van het incident heeft geprobeerd zich te mengen in het onderzoek naar het plegen van strafbare feiten door [X] dan wel heeft geprobeerd het onderzoek daarnaar te frustreren en dat zij de dag na het incident contact heeft opgenomen met [X] en daarmee het risico heeft gelopen de door [X] nog af te leggen verklaring te beïnvloeden. Naar aanleiding van de intrekking door betrokkene van de zienswijze van
11 april 2017 heeft de korpschef haar verder nog verweten leugenachtig te hebben verklaard in de verantwoordingsfase.
1.5.
Bij besluit van 20 september 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het ontslagbesluit van 3 mei 2017 herroepen, betrokkene de straf van ontslag opgelegd en bepaald dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd indien betrokkene zich gedurende een termijn van twee jaar na de datum van verzending van de uitspraak niet schuldig maakt aan ernstig plichtsverzuim. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is uitgesloten dat bij betrokkene gelet op de tijdspanne tussen haar alcoholinname en haar autorit ten tijde van deze autorit weer sprake was van een alcoholpromillage dat is toegestaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is komen vast te staan dat betrokkene heeft geprobeerd het onderzoek dan wel [X] te beïnvloeden en leugenachtig heeft verklaard in de verantwoordingsfase. Het niet weerhouden van [X] om onder invloed van alcohol auto te rijden levert geen plichtsverzuim op. Wel is volgens de rechtbank terecht als plichtsverzuim aangemerkt dat betrokkene de politie niet op de hoogte heeft gesteld van het strafbare feit dat [X] onder invloed van alcohol een auto bestuurde en dat betrokkene in het intern onderzoek in strijd met de waarheid heeft verklaard dat [X] niet dronken of vermoeid was.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep gaat het om de vraag welke gedragingen van betrokkene zijn aan te merken als plichtsverzuim en om de vraag of de korpschef aan betrokkene onvoorwaardelijk strafontslag in plaats van voorwaardelijk strafontslag had mogen opleggen.
4.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.3.
In het voornemen tot strafoplegging heeft de korpschef betrokkene onder meer verweten dat zij onder invloed van te veel alcohol een voertuig heeft bestuurd en daarmee gezien de negatieve invloed die alcohol heeft op de waarneming, concentratie en reactiesnelheid een risico heeft genomen dat zij als politieambtenaar niet had mogen nemen. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. Dit betoog slaagt. Gelet op de verklaring van betrokkene over de aard en de hoeveelheid van de door haar gebruikte alcoholhoudende drank (ten minste twee witbiertjes en twee speciaal biertjes), de tijdspanne waarin zij deze drank heeft genuttigd, de in het algemeen geldende uitgangspunten voor de afbraak van alcohol door het lichaam, de verklaringen van collega’s van betrokkene over de toestand waarin betrokkene en [X] verkeerden toen zij vanaf het bureau naar huis vertrokken en de verklaringen van collega’s die betrokkene bij de woning van [X] en daarna op het bureau hebben meegemaakt, is de Raad er van overtuigd dat betrokkene toen zij de auto van [X] bestuurde nog zodanig (lees: te veel) onder invloed van alcohol was dat zij daarmee gezien de negatieve invloed die alcohol heeft op de waarneming, concentratie en reactiesnelheid een risico heeft genomen dat een politieambtenaar niet mag nemen. De korpschef heeft betrokkene dan ook terecht verweten dat zij zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4.4.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat betrokkene op de avond van het incident en in de dagen erna in strijd met de waarheid heeft verklaard en heeft herhaald dat [X] niet dronken of vermoeid was. Betrokkene heeft dit erkend en verklaard dat ze dit vanwege de vriendschap met [X] , uit collegialiteit en uit bezorgdheid om [X] heeft gedaan. Van een politieambtenaar mag echter worden verwacht dat hij te allen tijde de waarheid spreekt. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat betrokkene zich op dit punt schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4.5.
Betrokkene heeft verder erkend dat zij niet de politie heeft gebeld toen [X] onder invloed van alcohol was weggereden. Gezien haar functie van politieambtenaar mocht echter van betrokkene worden verwacht dat zij melding had gemaakt van een dergelijk (mogelijk) strafbaar feit, mede met het oog op de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. De vriendschap met [X] maakt dit niet anders. Dat betekent dat betrokkene zich ook op dit punt schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4.6.
De korpschef heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat betrokkene het onderzoek naar het voorval met [X] heeft willen beïnvloeden om haar eigen rol bij dit voorval te verbloemen en dat ook niet is komen vast te staan dat betrokkene door de dag na het incident contact op te nemen met [X] het risico heeft genomen de door [X] af te leggen verklaring te beïnvloeden. Verder heeft betrokkene volgens de korpschef leugenachtig verklaard in de verantwoordingsfase. De Raad ziet in zijn overwegingen 4.3 tot en met 4.5 en zijn hierna volgende overweging 4.7 aanleiding deze beroepsgronden onbesproken te laten.
4.7.
De Raad is, met de korpschef en anders dan de rechtbank, van oordeel dat het opgelegde onvoorwaardelijke strafontslag gezien de aard en de ernst van de verweten gedragingen niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Daartoe overweegt de Raad het volgende. Anders dan betrokkene heeft gesteld, is haar plichtsverzuim niet minder ernstig dan of even ernstig als het plichtsverzuim van [X] aan wie een voorwaardelijk strafontslag is opgelegd. Betrokkene heeft zich niet alleen net als [X] schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van te veel alcohol, maar daarnaast - anders dan [X] - herhaaldelijk in strijd met de waarheid verklaard. Dit rekent de korpschef haar zwaar aan, zoals ter zitting van de Raad ook is bevestigd. Bovendien heeft betrokkene geen contact opgenomen met de politie toen [X] een strafbaar feit pleegde door onder invloed van te veel alcohol naar huis te rijden. Reeds deze optelsom van als plichtsverzuim aan te merken gedragingen maakt, gelet op de aan politieambtenaren zoals betrokkene terecht gestelde eisen van integriteit en betrouwbaarheid, dat de korpschef aan betrokkene de straf van onvoorwaardelijk ontslag mocht opleggen.
4.8.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 september 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en T. Avedissian en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) Y. Itkal
sg