ECLI:NL:CRVB:2018:4127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
18/1067 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid voor bevordering binnen de politie na eerdere uitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de korpschef van politie. De appellante, die in eerste instantie een negatieve beoordeling ontving, had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De Raad had in een eerdere uitspraak van 21 september 2017 bepaald dat de korpschef een nieuw besluit moest nemen, waarbij de beoordeling van de appellante over de periode van 23 april 2012 tot 1 november 2014 betrokken moest worden. In het bestreden besluit van 10 januari 2018 verklaarde de korpschef het bezwaar van appellante ongegrond, ondanks een latere uitstekende beoordeling. De Raad oordeelde dat de korpschef voldoende gemotiveerd had waarom de appellante niet voldeed aan de vereisten voor bevordering naar de functie van senior generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) op de peildatum van 31 december 2012. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat appellante niet beschikte over de verwachte geschiktheid, omdat zij in de referteperiode niet meer dan incidenteel seniorwaardig optreden had laten zien. De Raad verwierp de argumenten van appellante en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.1067 AW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie van 10 januari 2018 (bestreden besluit)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 21 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3281) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Overijssel vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door de korpschef nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Abdelkader beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Abdelkader heeft zich als gemachtigde onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door opvolgend gemachtigde S.A. Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen en E. de Jonge.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 september 2017. Hij voegt daaraan het volgende toe.
1.2.
De Raad heeft met zijn uitspraak van 21 september 2017 geoordeeld dat de korpschef de beoordeling over de periode 23 april 2012 tot 1 november 2014 (beoordeling 2) ten onrechte niet in de beslissing op bezwaar van 20 januari 2016 heeft betrokken.
2. De korpschef heeft ter uitvoering van deze uitspraak het bestreden besluit genomen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, hoewel appellante met beoordeling 2 voldoet aan het vereiste van een beoordeling boven de norm binnen het tijdvak waarin het loopbaanbeleid gold, de afwijzing van het verzoek om bevordering gehandhaafd blijft nu zij niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor senior generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP). Appellante heeft in de referteperiode geen meer dan incidenteel seniorwaardig optreden laten zien. Onvoldoende is komen vast te staan dat appellante feitelijk een coördinerende/aansturende en initiërende rol heeft vervuld. Het advies van de leidinggevende is volledig en deugdelijk, te meer nu hij dit met twee assistent-teamchefs heeft besproken. Beoordeling 2 brengt daarin geen verandering, omdat deze voor het grootste deel (22 van de 30 maanden) betrekking heeft op de periode na 31 december 2012. Het standpunt van de teamleiding zoals dit eind december 2012 kenbaar is gemaakt, kan volgens de korpschef niet worden ingehaald door het oordeel van de beoordelaar op 1 november 2014.
3. Appellante kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen de hieronder te bespreken gronden aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of appellante uiterlijk op 31 december 2012 (de peildatum) voldeed aan de in het loopbaanbeleid gestelde vereisten voor bevordering naar de functie van senior GGP, te weten een beoordeling boven de norm en een positief advies over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
4.2.
Anders dan appellante heeft betoogd, heeft de korpschef met het besluit van 10 januari 2018 uitvoering gegeven aan de uitspraak van 21 september 2017. De korpschef heeft immers beoordeling 2 daarbij betrokken. Vervolgens heeft de leidinggevende met inachtneming van beoordeling 2 zijn advies, dat appellante op uiterlijk 31 december 2012 niet beschikte over de verwachte geschiktheid voor senior GGP, opnieuw bezien en gehandhaafd. Niet bestreden is dat de leidinggevende daarbij de twee assistent-teamchefs van appellante heeft betrokken en dat de inzet als wachtcommandant/inzet-coördinator vanaf juli 2012 is meegewogen. Naar het oordeel van de Raad heeft de korpschef voldoende gemotiveerd waarom hij ondanks de latere uitstekende beoordeling toch komt tot een negatief advies over de verwachte geschiktheid op de peildatum. Van belang daarbij is dat beoordeling 2 op de kerncompetenties besluitvaardigheid en samenwerking niet is gewijzigd, terwijl die competenties voor de beoordeling van de senioriteit meer gewicht in de schaal leggen dan de wel aangepaste score op netwerkvaardigheid. Verder heeft de korpschef betekenis mogen toekennen aan het feit dat het bij beoordeling 2 om een beoordelingsperiode van 30 maanden gaat waarvan minder dan een derde is gelegen in de referteperiode. Daarom komt aan beoordeling 2 minder betekenis toe voor het advies over de verwachte geschiktheid op de peildatum dan appellante daaraan wil toekennen. De inzet als wachtcommandant/inzet-coördinator is volgens het advies een oriëntatie op deze rol geweest; een inzet die uiteindelijk niet is voortgezet. Tot slot heeft de korpschef niet ten onrechte gewicht mogen toekennen aan het advies van eind 2012 van de toetsingscommissie omdat dat advies is gebaseerd op gegevens en waarnemingen van vlak voor de peildatum, die door beoordeling 2 niet in een ander daglicht zijn komen te staan.
4.3.
Onder de in 4.2 genoemde omstandigheden kan bezwaarlijk van een onvolledige heroverweging, zoals door appellante is betoogd, worden gesproken. Dit betoog slaagt dan ook niet.
4.4.
Evenmin had de korpschef appellante opnieuw moeten horen op grond van artikel 7:9 van de Awb, omdat hier geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden van aanmerkelijk belang die na het horen aan het bestuursorgaan bekend zijn geworden.
4.5.
Het betoog van appellante dat haar verzoek om bevordering op grond van de vaste gedragslijn van de korpschef, die inhoudt dat bij een uitstekende beoordeling geen advies over de verwachte geschiktheid nodig is omdat die geschiktheid wordt verondersteld, niet had mogen worden afgewezen slaagt niet. Deze gedragslijn gold alleen voor uitstekende beoordelingen die zagen op het tijdvak waarin het loopbaanbeleid gold, namelijk tot en met 31 december 2012. Volgens de korpschef bestaat geen aanleiding om de verwachte geschiktheid in dit geval te veronderstellen, nu beoordeling 2 grotendeels ziet op een periode van na 1 januari 2013. Gezien wat in 4.2 is overwogen is het standpunt van de korpschef dat appellante de ontwikkeling naar die uitstekende score juist in die laatstgenoemde periode heeft doorgemaakt niet onjuist. Verder geldt dat de uitspraak van de Raad van 21 september 2017 alleen meebrengt dat beoordeling 2 alsnog in de beslissing op bezwaar van 20 januari 2016 moest worden betrokken; niet dat het advies over de verwachte geschiktheid kwam te vervallen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet slaagt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) H. Lagas
(getekend) Y. Itkal

IJ