ECLI:NL:CRVB:2018:4122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
17/7404 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake bijstandsverlening en proceskostenvergoeding

Op 18 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7404 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 oktober 2017. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaard. Het college had op 10 februari 2017 de bijstandsverlening aan appellante ingetrokken, wat na bezwaar werd gehandhaafd. In een nader besluit op 29 mei 2018 heeft het college de eerdere beslissing herroepen en de bijstand over de periode van 3 februari 2017 tot en met 8 oktober 2017 nabetaald. Hierdoor had appellante geen belang meer bij een beoordeling van de eerdere uitspraak van de rechtbank, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het college volledig aan het bezwaar van appellante tegemoet is gekomen. Desondanks heeft de Raad het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die appellante heeft gemaakt in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.002,- voor de eerste aanleg en € 501,- voor het hoger beroep. Daarnaast is het verzoek van appellante om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand toegewezen. De Raad heeft de wijze van rente berekening verwezen naar een eerdere uitspraak van 25 januari 2012.

De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, met L.R. Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 december 2018
17/7404 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
5 oktober 2017, 17/3466 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 7 maart 2018 heeft mr. M.M.M. Minkels, advocaat, zich als gemachtigde gesteld en nadere gronden ingediend.
Het college heeft op 29 mei 2018 een nieuwe beslissing (nader besluit) genomen.
Hierop heeft mr. Minkels op 27 juni 2018 een zienswijze gegeven en verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten en om vergoeding van de door appellante geleden schade, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen bijstand.
Het college heeft vervolgens laten weten dat het zich, voor wat betreft het verzoek van appellante, refereert aan het oordeel van de Raad.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding nog van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 10 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 30 maart 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aan appellante verleende bijstand ingetrokken met ingang van 3 februari 2017.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Bij het nader besluit heeft het college het besluit van 10 februari 2017 herroepen en de bijstand over de periode van 3 februari 2017 tot en met 8 oktober 2017 nabetaald in verband met de niet ontvangen uitkering over die periode.
Uit het voorgaande volgt dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Aangezien het college met het nader besluit volledig aan het bezwaar van appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het college te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.002,- in beroep en € 501,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Het verzoek van de gemachtigde van appellante om het college te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het college de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) L.R. Carlier
md