Op 18 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7404 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 oktober 2017. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaard. Het college had op 10 februari 2017 de bijstandsverlening aan appellante ingetrokken, wat na bezwaar werd gehandhaafd. In een nader besluit op 29 mei 2018 heeft het college de eerdere beslissing herroepen en de bijstand over de periode van 3 februari 2017 tot en met 8 oktober 2017 nabetaald. Hierdoor had appellante geen belang meer bij een beoordeling van de eerdere uitspraak van de rechtbank, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het college volledig aan het bezwaar van appellante tegemoet is gekomen. Desondanks heeft de Raad het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die appellante heeft gemaakt in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.002,- voor de eerste aanleg en € 501,- voor het hoger beroep. Daarnaast is het verzoek van appellante om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand toegewezen. De Raad heeft de wijze van rente berekening verwezen naar een eerdere uitspraak van 25 januari 2012.
De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, met L.R. Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.