ECLI:NL:CRVB:2018:409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
16/3380 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake bijstandsverlening en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die sinds 13 juli 2010 bijstand ontving, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, dat de bijstand per 1 maart 2015 had vastgesteld op € 960,83 per maand en een terugvordering van € 442,81 over de periode van 1 september 2014 tot en met 28 februari 2015 had gedaan. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 26 september 2017 is appellante niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en appellante in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van het college dat zij geen procesbelang meer had. Appellante heeft hierop niet gereageerd, en geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van het recht om nader gehoord te worden.

De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten van 8 oktober 2015 en 26 november 2015 in rechte onaantastbaar zijn geworden, waardoor appellante geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3380 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 april 2016, 15/3664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort (college)
Datum uitspraak: 13 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Güzel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C.F. de Vos.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft de Raad appellante in de gelegenheid gesteld te reageren op het door het college ter zitting ingenomen en onderbouwde standpunt dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een oordeel van de Raad over haar hoger beroep. Appellante heeft hierop niet gereageerd.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 13 juli 2010 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.1.
Bij besluit van 23 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand per 1 maart 2015 vastgesteld op € 960,83 per maand en de over de periode van 1 september 2014 tot en met 28 februari 2015 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 442,81 teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 september 2014 tot en met 23 april 2015.
4.2.
Uit de ter zitting door het college overgelegde stukken blijkt dat het college bij besluit van 8 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 januari 2016, de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 juli 2015 op een andere grondslag heeft ingetrokken. De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 13 juni 2016, zaaknummers 16/1569, 16/1573, 16/1582 en 16/1586, het tegen het besluit van 27 januari 2016 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante geen verzet aangetekend. Bij besluit van 26 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 mei 2016, heeft het college de kosten van de over de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 juli 2015 verstrekte bijstand van appellante teruggevorderd. De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 10 april 2017, zaaknummers 16/2703 en 16/2704, het beroep tegen het besluit van 3 mei 2016 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante geen hoger beroep ingesteld.
4.3.
Gelet op 4.2 ziet de Raad zich allereerst gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Voor het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de besluiten van 8 oktober 2015 en 26 november 2015 in rechte onaantastbaar zijn geworden. Nu met die besluiten de bijstand over de te beoordelen periode op een andere grondslag is ingetrokken en teruggevorderd, heeft appellante geen procesbelang bij een beoordeling in hoger beroep van de aangevallen uitspraak, omdat die zaak ziet op de hoogte van de bijstand. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en J.L. Boxum en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A.M. Pasmans

HD