ECLI:NL:CRVB:2018:404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1986 als worstenmaker werkzaam was, maar sinds 27 februari 2012 uitgevallen is door rechter elleboogklachten. Appellant heeft op 19 november 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 22 februari 2015 geen recht op een uitkering heeft, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. Hij betoogt dat de verzekeringsartsen geen navraag hebben gedaan bij zijn behandelend orthopedisch chirurg en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Het Uwv heeft in reactie hierop aanvullende rapporten ingediend, waarin de verzekeringsartsen hun conclusies verder onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant benadeeld is door de bezwaarclausule en dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.055,24 bedragen.