ECLI:NL:CRVB:2018:4017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
17/1094 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante voor geselecteerde functies na WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met psychische klachten en was van mening dat haar beperkingen door de artsen van het Uwv te licht waren ingeschat. De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat appellante meer beperkt was dan vastgesteld. De Centrale Raad heeft deze beoordeling bevestigd.

Appellante had zich in 2011 ziek gemeld en na een periode van 104 weken werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het stopzetten van haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling de klachten van appellante adequaat had meegenomen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit terecht was onderschreven en dat appellante in staat moest worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1094 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 december 2016, 15/6353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.W.J. de Bont, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Bont en H.W. Lanfermeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster. Op 18 mei 2011 heeft zij zich vanuit een situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met psychische klachten. Na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 15 mei 2013 tot 15 juli 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Met ingang van 15 juli 2013 is de uitkering voortgezet als een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een professionele herbeoordeling is appellante op 26 juni 2015 onderzocht door een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft volgens zijn rapport van
1 juli 2015 vastgesteld dat appellante benutbare mogelijkheden heeft, maar verminderd belastbaar is wegens heupdysplasie rechts, ADD en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De beperkingen van appellante zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 4,25%. Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 26 oktober 2016 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 6 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 augustus 2015, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt, waarbij de klachten van appellante op een deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Ook heeft de arts van het Uwv zijn eigen bevindingen bij psychisch en lichamelijk onderzoek betrokken en informatie van orthopeed J.A.M. Bakens van
8 december 2014. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de medische beoordeling te twijfelen. Uit de in beroep ingezonden stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat appellante op de datum in geding meer beperkt was. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de artsen van het Uwv haar beperkingen te licht hebben ingeschat. Zij heeft aangevoerd dat zij niet kan herstellen van haar psychische aandoeningen, maar dat er hooguit sprake kan zijn van een stabilisatie. Daarvan is geen sprake zoals blijkt uit een terugval in 2016 en 2017. De afwijking aan haar rechterheup is door de artsen van het Uwv verder ten onrechte gezien als licht. Zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt verwezen naar informatie van psychiater E. Daanen van GGNet van
17 mei 2017 en informatie van orthopedisch chirurg M. Heeg van 11 mei 2017.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In een rapport van
18 september 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de in hoger beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellante meer beperkt is dan de artsen van het Uwv hebben aangenomen. De voor het Uwv werkzame arts heeft bij onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Gelet op de uitgebreide voorgeschiedenis van psychische problematiek heeft deze arts het aangewezen geacht lichte psychische beperkingen vast te stellen. Appellante is aangewezen op werk dat niet stressvol is, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en zonder leidinggevende aspecten. Contact met patiënten is mogelijk, mits niet langdurig en intensief met dezelfde patiënt. Verder is nachtwerk gecontra-indiceerd. Dit standpunt wordt gedeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 september 2018 nader uiteengezet dat hij de visie van Daanen deelt dat de psychische kwetsbaarheid van appellante sterk afhankelijk is van externe factoren. Appellante was per 26 oktober 2015 echter in een redelijk rustige episode van haar leven. Zij had een psychische kwetsbaarheid, veroorzaakt door de verstandelijke beperking, borderline persoonlijkheid, ADHD en neiging tot middelenafhankelijkheid. In 2016 is er sprake van een terugval van haar klachten na een relatiebreuk, huisvestingsproblemen, paniekaanvallen, zichzelf in de polsen krassen, waarbij appellante op de crisisdienst is gezien en zij weer een intake heeft gehad voor behandelingen. De arts van het Uwv heeft over de aandoening aan de rechterheup (heupdysplasie rechts) overwogen dat deze aandoening gelet op de vele diagnostiek als licht te classificeren is. Appellante is aangewezen op fysiek licht werk, waarbij rekening gehouden wordt met langdurig lopen, staan, veelvuldig buigen, knielen/hurken en traplopen. Langdurige grove trillingen op het rechterbeen en blootstelling aan extreme koude temperaturen zijn ook beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de in hoger beroep ingezonden informatie van Heeg overwogen dat deze informatie in lijn ligt met de conclusies van de artsen van het Uwv. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de beschouwingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook terecht onderschreven. Appellante wordt erop gewezen dat zij bij toename van beperkingen een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid kan doen bij het Uwv.
4.2.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
4.3.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H. Achtot
md