ECLI:NL:CRVB:2018:4017
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante voor geselecteerde functies na WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met psychische klachten en was van mening dat haar beperkingen door de artsen van het Uwv te licht waren ingeschat. De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat appellante meer beperkt was dan vastgesteld. De Centrale Raad heeft deze beoordeling bevestigd.
Appellante had zich in 2011 ziek gemeld en na een periode van 104 weken werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het stopzetten van haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling de klachten van appellante adequaat had meegenomen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit terecht was onderschreven en dat appellante in staat moest worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.