ECLI:NL:CRVB:2018:40

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
16/6826 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van kosten voor verblijf in bejaardencentrum in verband met nerveuze klachten

Op 4 januari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1944, die als vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) een aanvraag had ingediend voor vergoeding van de kosten van een verblijf van 13 dagen op de verpleegafdeling van een bejaardencentrum. De aanvraag werd afgewezen omdat de opname niet medisch noodzakelijk was in verband met de nerveuze klachten van appellant. Appellant had in november 2015 om deze vergoeding verzocht, maar verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, oordeelde dat de opname niet noodzakelijk was voor de psychische klachten, maar voortkwam uit een operatie voor teelbalkanker en de daaruit voortvloeiende wondverzorging.

Tijdens de zitting op 2 november 2017 was appellant niet aanwezig, maar werd verweerder vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad concludeerde dat de opname in het bejaardencentrum niet gericht was op de nerveuze klachten, maar op de wondinfectie die appellant had opgelopen na zijn operatie. De Raad oordeelde dat de psychotherapeut van appellant niet geraadpleegd hoefde te worden om tot deze conclusie te komen. Bovendien werd opgemerkt dat appellant de conclusie dat de teelbalkanker niet in verband staat met de vervolging niet had willen aanvechten.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/6826 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Israël (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 4 januari 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juli 2016, kenmerk BZ01985482 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2017. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1944, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij nerveuze klachten heeft die met de vervolging in verband staan. Aan hem zijn in de loop der tijd verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
In november 2015 heeft appellant verweerder verzocht om vergoeding van de kosten van een verblijf van 13 dagen op de verpleegafdeling van het bejaardencentrum [naam bejaardencentrum] . Bij besluit van 7 april 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, dit omdat de opname niet medisch noodzakelijk was in verband met de nerveuze klachten van appellant. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Uit de stukken komt naar voren dat appellant in oktober 2015 een operatie heeft ondergaan vanwege teelbalkanker, dat nadien wondinfectie is ontstaan en dat appellant daarom na zijn ontslag uit het ziekenhuis nog wondverzorging nodig had. Appellant durfde vanwege relatieproblemen met zijn echtgenote niet naar huis te gaan en heeft zich daarom op advies van zijn psychotherapeut in [naam bejaardencentrum] laten opnemen totdat de wond voldoende genezen was.
2.2.
Appellant stelt zichzelf uit psychische nood in [naam bejaardencentrum] te hebben moeten laten opnemen. De Raad begrijpt dat er mogelijk een verband bestaat tussen zijn relatieproblemen en de causale psychische klachten, in die zin dat appellant zich als gevolg van die klachten moeilijk kan handhaven en niet goed in staat is voor zichzelf op te komen. Een en ander is invoelbaar, maar het neemt niet weg dat het de door appellant ondergane operatie is geweest die tot de opname heeft geleid, en dat de verpleging van appellant in [naam bejaardencentrum] niet was gericht op zijn causale psychische klachten, maar op de wondinfectie. Dat betekent dat verweerder zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat de opname niet medisch noodzakelijk was in verband met de nerveuze klachten van appellant. Raadpleging van de psychotherapeut van appellant was niet nodig om tot deze conclusie te kunnen komen.
2.3.
Verweerder heeft tevens geoordeeld dat de teelbalkanker niet in verband staat met de vervolging. De Raad maakt uit het beroepschrift op dat appellant deze conclusie niet heeft willen aanvechten. Volledigheidshalve merkt de Raad op dat hij geen reden ziet om de bedoelde conclusie in twijfel te trekken.
2.4.
Het bestreden besluit houdt stand. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD