ECLI:NL:CRVB:2018:3985
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. de Kamper, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 mei 2018, waarin het beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had in een beslissing op bezwaar van 20 oktober 2017 het standpunt ingenomen dat verzoekster met ingang van 1 februari 2014 niet verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz), omdat zij uitsluitend buiten Nederland werkzaam was. Verzoekster betwistte dit en stelde dat zij ook in Nederland werkzaamheden had verricht voor haar in Duitsland gevestigde winkel.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 29 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een plausibel standpunt en bewijsaanbod door verzoekster was gedaan, waardoor niet kon worden uitgesloten dat de Nederlandse wetgeving op verzoekster van toepassing was per 1 februari 2014. De voorzieningenrechter concludeerde dat het hoger beroep een redelijke kans van slagen had en besloot om de werking van het bestreden besluit te schorsen tot er op het hoger beroep was beslist.
Daarnaast werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die werden begroot op € 1.002,- aan kosten van rechtsbijstand. De voorzieningenrechter bepaalde ook dat de Svb het door verzoekster betaalde griffierecht van € 126,- diende te vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 november 2018.