ECLI:NL:CRVB:2018:3985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/5202 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. de Kamper, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 mei 2018, waarin het beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had in een beslissing op bezwaar van 20 oktober 2017 het standpunt ingenomen dat verzoekster met ingang van 1 februari 2014 niet verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz), omdat zij uitsluitend buiten Nederland werkzaam was. Verzoekster betwistte dit en stelde dat zij ook in Nederland werkzaamheden had verricht voor haar in Duitsland gevestigde winkel.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 29 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een plausibel standpunt en bewijsaanbod door verzoekster was gedaan, waardoor niet kon worden uitgesloten dat de Nederlandse wetgeving op verzoekster van toepassing was per 1 februari 2014. De voorzieningenrechter concludeerde dat het hoger beroep een redelijke kans van slagen had en besloot om de werking van het bestreden besluit te schorsen tot er op het hoger beroep was beslist.

Daarnaast werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die werden begroot op € 1.002,- aan kosten van rechtsbijstand. De voorzieningenrechter bepaalde ook dat de Svb het door verzoekster betaalde griffierecht van € 126,- diende te vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 november 2018.

Uitspraak

18/5202 WLZ-VV
Datum uitspraak: 29 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. R. de Kamper hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 mei 2018 (17/2414).
Namens verzoekster heeft mr. De Kamper ook een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. De Kamper. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 20 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 13 juli 2017 gehandhaafd. De Svb heeft daarbij het standpunt ingenomen dat verzoekster met ingang van 1 februari 2014 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz) omdat zij uitsluitend buiten Nederland werkt. Dit volgt uit artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004).
2. Bij de in hoger beroep aangevochten uitspraak van 7 mei 2018 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Vo 883/2004 volgt dat de wetgeving van Duitsland van toepassing is, omdat verzoekster in Nederland woont en uitsluitend in Duitsland werkzaamheden verricht.
3. Verzoekster heeft zich ter zitting van de voorzieningenrechter mede op het standpunt gesteld dat zij ook in Nederland werkzaamheden (heeft) verricht ten behoeve van haar in Duitsland gevestigde winkel. Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van
Vo 883/2004 is de wetgeving van Nederland van toepassing.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet op de door verzoekster ingediende stukken is sprake van een voldoende spoedeisend belang.
4.2.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of, op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. In het algemeen speelt bij deze belangenafweging een rol de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven en dat daarna de uiteindelijke uitkomst van de procedure aanmerkelijk anders zal zijn. Deze toetsing kan meebrengen dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft over het geschil in de bodemprocedure.
4.3.
Gelet op het onder punt 3 omschreven, en plausibel geachte, standpunt en het bewijsaanbod dat door verzoekster is gedaan, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat op voorhand niet is uit te sluiten dat op verzoekster per 1 februari 2014 de Nederlandse wetgeving van toepassing is. Hier kan pas uitsluitsel over worden gegeven als verzoekster de in haar bezit zijnde bewijsstukken aandraagt en de Svb zich daarover heeft uitgelaten. Het hoger beroep kan om die reden een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de werking van het bestreden besluit wordt geschorst tot op het hoger beroep is beslist.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
- bepaalt dat verzoekster geacht moet worden met ingang van 1 februari 2014 verzekerd te zijn ingevolge de Wlz tot zes weken nadat door de Raad op het hoger beroep is beslist dan wel tot het hoger beroep is ingetrokken;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,- aan kosten van rechtsbijstand;
- bepaalt dat de Svb aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M.A.A. Traousis

OS