ECLI:NL:CRVB:2018:3970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
16/7552 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante was sinds 23 juli 2012 in aanmerking voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en had zich op 19 oktober 2012 ziekgemeld. Op 9 juli 2014 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij per 17 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waarbij zij verwees naar een brief van anesthesioloog dr. H.C.H. Wartenberg, waarin haar klachten als medisch objectiveerbaar werden aangeduid. Desondanks bevestigde de Raad voor de Rechtspraak het oordeel van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie adequaat had beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding in staat was de geselecteerde functies te vervullen, en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.7552 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 oktober 2016, 15/2814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Appellante en haar advocaat zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 23 juli 2012 in aanmerking gebracht
voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 19 oktober 2012 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld wegens pijnklachten.
1.2.
Appellante heeft op 9 juli 2014 een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 18 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat zij met ingang van 17 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dat besluit is bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages gelet op de verrichte onderzoeksactiviteiten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank is niet gebleken van vooringenomenheid bij een van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de uitgevoerde medische onderzoeken en de daaruit getrokken conclusies. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting met appellante heeft gesproken en uiteindelijk kennis heeft genomen van alle aanwezige (medische) informatie. Ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende adequaat ingegaan op de punten die appellante in beroep heeft aangevoerd en de medische stukken die zij heeft overlegd. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een voldoende medische grondslag en het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies en evenmin aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de in beroep overgelegde brief van 24 maart 2015 van dr. H.C.H. Wartenberg, anesthesioloog, is gebleken dat haar klachten (spondylarthropatie, artrose, secundaire ontstekingen en chronisch pijnsyndroom) medisch objectiveerbaar zijn. Appellante kan zich dan ook niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust en dat haar verzoek tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige is afgewezen. Appellante heeft voorts betoogd dat de rechtbank zonder enige motivering voorbij is gegaan aan haar onderbouwing waarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet door haar kunnen worden vervuld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
In zijn brief van 24 maart 2015 heeft anesthesioloog Wartenberg de diagnoses chronische pijnklachten bij spondylarthropathie, spinaalkanaalstenose en pijnlijke furunculose gesteld. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds in de beroepsprocedure bij de beoordeling betrokken zonder dat dit aanleiding heeft gegeven om verdergaande medische beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is wel rekening gehouden met de rugklachten, maar is er een discrepantie tussen de ernst van de ervaren beperkingen en de geobjectiveerde beperkingen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat sprake is van ongedifferentieerde arthropathie en dat geen sprake is van een erfelijke aandoening of een specifieke aandoening zoals bij de ziekte van Bechterew. Hiermee is de medische grondslag van het bestreden besluit van een toereikende onderbouwing voorzien. Voor benoeming van een deskundige is geen aanleiding.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellante op de datum in geding in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.P.W. Jongbloed
IvR